FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  
toch de tijd, die voorbij was gegaan? Zij wist het verledene niet. Zij wist den avond van nu, en haar wachten. Maar was zij hier toch? Zij voelde zich als met een plomp neergezet op haar stoel, van de hooge dragingen harer verre mijmering. Hoe vreemd was het hier! Boven haar was de bekapping der warande, daar naast de leege kamers van het stille huis, en verder, buiten, de groote ruimte, met de boomen zonder oogen, met de lage heesters zonder mond, onder de behuiving der stommelende wolken, die geen stemmen hadden. Aan d'overkant was licht achter de vensters. Daar waren onbekende menschen, die niet wisten, dat zij hier zat. In haar huis naast haar waren de meiden, vrouwen zoo als zij, die ook spreken konden, maar zij wisten haar niet en waren met hun zelf, en het was ook ver, van haar tot de keuken. Daar was veel donkere ruimte tusschen, ruimte, die zij niet door kon gaan. Het was te ver, veel te ver. En toch wilde zij het geluk weer. Zij had het noodig. Zij kon er niet buiten, nu, op 't oogenblik, zonder uitstel. Zij was alleen. Zij kon kijken rechts in de tuinruimte, er was niemant, die naar haar toekwam, met voeten over den grond, zij kon kijken voor zich uit, er waren geen menschenvormen, die zich schiepen uit de donkerte. Niets dan haar warme leden, en haar handen, die als rare blanke stukken uit de vale mouwen staken, zoo ver van haar willende hoofd. Zij had hem zien gaan, haar man, haar geliefde, zij had hem langzaam zien wechgaan, voor de duisternis nog viel, onder de hooge boomen. En zij zat hem te wachten, nietwaar, het was immers zoo? Zoo meteen kwam hij te-rug. Maar hij moest toch wel ver zijn gegaan, want zij zag hem niet meer, geen slipje van zijn mooye jas. En al die donkerte was tusschen hen, breed en zwaar, ondoordringbaar. Haar verbeelding kon hem wel zien, maar alleen van achteren, zijn beenen, die zij aan zijn lichte broek kon herkennen in den zwarten nacht, en die wechliepen, altijd verder, verder, verder. Zij hoorde een heel eind wech in het dorp, de kerkklok slaan, met kleine stalen tikjes op de rillende duisternis. Hoe laat was het al? Het moest al heel laat zijn. In de lucht werden de wolken dunner, maar het bleef broeyend. Er waren even twee sterren, een groote geel-groene, een kleine, verdere, donkerroode, die dadelijk weer verdwenen. Zij ging naar binnen en keek op de pendule. Het was tien uur. Was hij dan nog niet thuis? Waar bleef hij toch? Zij ging loopen door den tuin, om hem af te
PREV.   NEXT  
|<   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  



Top keywords:

verder

 

zonder

 

ruimte

 

wachten

 

wolken

 
duisternis
 

kleine

 

alleen

 
kijken
 

wisten


tusschen
 
gegaan
 

buiten

 

groote

 
boomen
 

donkerte

 

beenen

 

achteren

 

verbeelding

 
meteen

nietwaar

 

immers

 
slipje
 

ondoordringbaar

 

donkerroode

 

dadelijk

 
verdwenen
 

binnen

 
verdere
 
groene

sterren

 

pendule

 
loopen
 

altijd

 

hoorde

 

wechliepen

 

herkennen

 

zwarten

 

kerkklok

 
werden

dunner

 

broeyend

 

rillende

 

wechgaan

 

stalen

 
tikjes
 

lichte

 

uitstel

 

behuiving

 
stommelende