FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  
oelde zich leven in den dof-blonden avond, die neer-zachtte over de klagende slaapgebaren der verdonkerende boomen. Maar zij leefde tegen den dommelenden avond in, boven den duisternis-spoelenden grond, met haar hoog hittende hoofd op onder de drijvende wolken, met haar droomenfonkelende oogen voort door de nachtende eenzaamheid. Het was wel plezierig zoo'n beetje stil te zitten 's avonds en niets te doen dan denken. Daar had zij altijd veel van gehouden, ook toen zij nog een jong-meisje was. He, het was drukkend warm van-avond. De warme lucht werd haar als uit open monden om het hoofd geblazen. Die tijd was lang voorbij, ja, heel lang. Waaraan dacht zij toen ter tijd ook weer zooveel, gedurende al die verdroomde uren? Ja, dat wist zij niet meer, het waren wel mooye dingen, maar het was te lang geleden, dan dat zij 't zich nog kon herinneren. Zij dacht aan het geluk, dat wist ze wel, en zij had ook nog het vage gevoel, dat zij zich er onbegrijpelijk veel van had voorgesteld, toen, van dat toekomstige levensgeluk. Wat was zij een buitensporig en wild schepsel geweest, als kind. Dat was later al gauw overgegaan. Wanneer men eenmaal een groot mensch is, beweegt men vanzelf zijn leden minder onbesuisd en wordt het heele leven stemmiger. Waar was toch het geluk? Het was niet boven haar, het was niet voor haar uit, het was niet aan haar zij, zij kon het niet zien in de duistere warmte, die dreigend naderde en ijlings week en ommewaarde in zwartgestaltende zwenkingen. Neen, het was in haar. Als zij maar nadacht, dan kwam het vanzelf te voorschijn. Zij dacht na ... Het was toen haar vader al lang dood en begraven was, maar zij woonden toch nog in het oude huis. Zij voelde zich op een avond leeggehuild en moe van droefheid, onverschillig voor alles. Toen was Jozef bij haar gekomen en had heel lief tegen haar gedaan. Mathilde was in de zilverschemerende herinnering. Op de tafel lag een opengevouwen koerant, die witterig opritselde in de lauwe donkerte en in den wind een eindje voorschoot naar haar toe over de tafel. Haar oogen sloegen wakker uit de mijmering en zij zei zachtjes; wat is er toch?, toen zij zich in eens te-rugvond in dezen avond. Hoog klom het tegen de zwarte stijlen der warande, waarom de klimop in warrelende donkere rukken steeg, en vlakte met den grond onder haar voeten en drong in haar bewustzijn, met de zielloze gekantheid der voorwerpen, het Tegenwoordige. Zij was nu. Zij keek om zich heen: och, waar was
PREV.   NEXT  
|<   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  



Top keywords:

vanzelf

 

leeggehuild

 

voelde

 

gekomen

 

droefheid

 
onverschillig
 

stemmiger

 

nadacht

 
naderde
 

dreigend


ommewaarde
 
zwartgestaltende
 

zwenkingen

 

voorschijn

 
woonden
 

ijlings

 

duistere

 

begraven

 

warmte

 
warrelende

klimop

 

donkere

 
rukken
 

waarom

 

warande

 

zwarte

 
stijlen
 

vlakte

 
voeten
 
Tegenwoordige

voorwerpen

 

bewustzijn

 
zielloze
 

gekantheid

 

rugvond

 

koerant

 

opengevouwen

 

witterig

 

opritselde

 
gedaan

Mathilde

 

zilverschemerende

 

herinnering

 

donkerte

 

onbesuisd

 
mijmering
 

wakker

 

zachtjes

 

sloegen

 
eindje