hter.
Zoo ging zij door haar slaapkamer om te zien, of alles goed opgeredderd
was, maakte de kleerenkast open, hing haar japonnen op hun plaats en
keek of haar lijven, tegen de stof, wel met de voeringen naar buiten
hingen; zij zette het speldekussen recht voor het toiletje, sloeg de
gordijnen voor het bed over elkaar, en nam nog hier en daar de stof af,
want Marie deed alles niet precies genoeg. En alles moest toch heel goed
in orde zijn voor als Jozef kwam. Zoo ging zij door de keuken, liet Jans
haar toonen wat gebroken was, onderzocht of de tinnen zaken en de
koperen glazewaschpomp, de raspen, de zeeften en de beschuittrommel wel
op hun plaats aan de muur hingen, of het fornuis wel goed schoon was.
Als Marie en Felix uit waren, ging zij zien of er op de planken der
kasten boven wel overal schoon papier lag, of Felix kleeren netjes
opgevouwen waren. In het rieten kabinetje streek zij een verkeerde plooi
uit een venstergordijn en schikte de stoelen in de stipste orde om de
tafel. In de groote kamer liet zij de vuile voeten van Felix wegvegen,
die daar van gister-avond nog stonden, en beknorde Jans, dat zij zoo
slordig geschuyerd had. Zij trok een kreukel uit het tafelkleed, lei de
muziek op de piano tot een regelmatig hoopje. Maar, door het rustelooze
op-en neergaan, verflauwde de innigheid harer gedachten, eindelijk
dacht zij er niet meer aan dat zij aan 't denken was, en, ontevreden,
bleef zij staan om kalmer haar plan verder te maken.
Zij stond, rustende op haar rechter been, de teer-grijze wol strak
gespannen over de ronding der uit-gezette heup. Haar linkerhand morrelde
aan de knoopen van den peignoir. Aan de rechter, boven den tegen haar
borst gedrukten arm, wreef zij haar kin heen en weer; haar blikloze
oogen lijnden, van haar langzaam ja-knikkend hoofd uit, strak op
hetzelfde punt van den vloer neer. Of zij streek haar handen van haar
voorhoofd tegen haar wangen neder, die dan tot rose kussentjes onder
haar oogen zwollen; en zoo, haar hoofd in de handen gevat, terwijl een
aarzeling van klamheid over haar schedel trok en de aderslangetjes aan
haar slapen zich even verdonkerblauwden, liet zij haar oogen den
aanstaanden dag tegenglinsteren, met kleine dartelende blauw-zilveren
vonkjes.
Als hij dan toegegeven had, dat hij niet meer zooveel van haar hield als
vroeger, zou ze hem zeggen, dat hij zeker zelf niet wist hoe dat kwam,
maar dat zij 't hem kon uitleggen: zij was ziek geworden, had daardoor
van-zelf ni
|