De bloemen waren gewoon en er schenen er veel te weinig
te zijn. Een lichte vaalheid hing van uit de boomenblaren naar beneden.
En Mathilde zag plotseling de tuin klein en leelijk. Met half gesloten
oogen, haar gezicht te-ruggedoken in het zwart kanten doekje om haar
hoofd, ging zij naar de hut. Marie en Felix kwamen juist uit het
dennenboschje. Felix had een groote gekleurde bal, die hij tegen den
grond wierp, dan op liet springen een heel eind boven zijn hoofd, om hem
daarna weer te vangen. Hij gooide de bal ook tegen Maries rokken, die
eerst omkeek en lachte, maar boos werd, toen hij 't nog eens deed. Marie
drentelde te breyen.
--He, mefrouw, wat 'n naar weer, vindt u niet?
--Ja, der is niet veel zon vandaag.
--Maar ik denk toch, dat 'et nog wel weer op zal klare ... tegen twalef
uur of zoo. Regenen zal 't niet meer doen.
Toen Mathilde in de hut zat, kwam Marie weer even praten, snel
voortbreyende, haar oogen over haar werk, haar ellebogen op de heupen,
bij de belangrijkste punten van haar spreken een breinaald tegen haar
borst vooruitduwend door de steken, haar neus afvegend met den rug van
haar rechterhand.
--Der zijn van-morgen-vroeg al groote wagens gekomen uit Amsterdam voor
hier achter, voor mefrouw van Borsele, die daar komt te wone, u weet
wel ... ze heeft der goed vooruit gestuurd ... Der zijn prachtige meubels
bij ... Vrouw Steyer vertelde 't ook ... kanepees met rood fluweel en ik
weet al niet, wat ze gezien had ...
--Zoo, zoo, dat zal aardig zijn, als die mevrouw hier toch komt wone ...
Marie vertelde verder, haalde tusschenbeide haar neus op, kromde haar
bovenlip om haar tanden heen en krabde zich er dan eventjes met een
breinaald.
Telkens na een poosje waterde de zon neer en trok weer op. Eens bleef
hij langer, waardoor de vrouwen er bijna aan gewend raakten. Felix
speelde met zijn bal achter in den tuin. Hij liet hem nu van den grond
tot de hoogte van zijn hand opspringen en gaf hem dan telkens een losse
klap, waardoor hij met een doffen dsjieng klank als van ver-af-metaal
tegen de aarde klakte en weer opsprong. Om het spelletje af te wisselen
gooide hij hem ook eenvoudig maar voor zich uit zoo hoog als ie kon in
de lucht en ging hem dan oprapen, tusschen het hut en het huis. Eens
gooide hij de bal juist op, toen de zon doorschoot; daardoor kon hij de
bal niet nakijken, die met een bons te-rugviel op zijn schouder. Bij
elken worp sprong zijn heele lichaampje op en met een open mond
kr
|