FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278  
279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  
in de zware hittelagen, die zwalkten in groen-geel smeulende zwenkingen door de ruimten. Zij voelde zich loopen hoog op het licht-zwarte pad, haar oogen doorvoelden, tusschen den hard vlakken grond en haar zieke droomenhoofd, den afstand, vol van zwart en glans-gele stukjes krulrinkeling, wasem-warrelend op en neer, rillend van haar eindeloos verlangen. De kleine dennen stonden hoog in de lucht boven haar uit en verritselden hun bladering, proppelend, stippelend tegen de lucht, wuifbuigend naar Mathilde; het grasveld, rechts, groende zit vlakte uit, stijf-zijig, met de donkere ondersten en de lichtere uitpuntingen der sprietjes, het ging verder en verder, met de gegleden gebogenheidjes en de ranke opzwiepingen der grasjes, een vooruitgang van dribbelende, schubbige lachjes, breeder en meer, groen, donker groen, geel-groen, goud-groen, lang en ver, wijkend, zoo dat haar armen het niet konden overreiken, en het strekte heen, oneindig klein en oneindig veel, een goud-groene lach, die opsloeg en zijn ligging wechschaterde tegen de wijdwijkende blauwte: Jozef! Jozef! Mathilde voerde het uit haar oogen wazemde in haar goud-warm verbeelden heenbruisende verlangen langs het hek bij den breeden straatweg. Zij zag de groote iepen haar langzaam voorbijgaan. Zij knikte een boerenmeisje goeyen dag, dat daar liep met haar koe. Zij zag het kind loopen boven den grond, maar hoog hielden de iepen hun bladerenzwaarte op de lange breede nekken der stammen geheven, en stootten hun groene ontzachlijkheden naar den hemel en wierpen hun jubelende groeningen tot de blauwe effenheid en smeten hun takken uit naar alle kanten, in krampen van bloeying, in een rumoerig warrellied van stijgend en woest-willend verlangen: Jozef! Jozef! Mathilde ging te-rug, de statig zijgende sparren-groep, bij de waranda, met zijn verspitsende betorening van neergeschuinde stekeltakjes, met zijn stil-blinkende groentinteling en zijn innige binnen-duisternis, naderde, naar haar heenschuivend met den warm-gevenden grond, en de glans-armpjes suizelden heete fluisteringen en trilden op in de rondte, bijna allen, heel even, en toen weer, en toen weer, boven holen van zwartheid; als glimwormen glommen takjes en sprankten in de zon uit als stukjes glas en van de schuinende neerveering rolden en ruischten parelende klankjes voor Mathildes voeten: Jozef! Jozef! Onder haar voeten licht-zwartte de pad-breedte voort. Haar blikken vlotte neer, maar de grond trok ze vooruit,
PREV.   NEXT  
|<   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278  
279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  



Top keywords:

Mathilde

 

verlangen

 

groene

 

stukjes

 

verder

 
loopen
 

oneindig

 

voeten

 
krampen
 

bloeying


kanten
 
zijgende
 

sparren

 

waranda

 
statig
 

warrellied

 

stijgend

 

willend

 

rumoerig

 
jubelende

breede

 

nekken

 
stammen
 

geheven

 

bladerenzwaarte

 

hielden

 
stootten
 

ontzachlijkheden

 
blauwe
 
effenheid

smeten

 

takken

 
groeningen
 

wierpen

 

verspitsende

 

rolden

 

neerveering

 

ruischten

 

parelende

 
klankjes

schuinende

 

glommen

 

takjes

 

sprankten

 

Mathildes

 
vlotte
 

vooruit

 

blikken

 

zwartte

 
breedte