FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   222   223   224   225   226   227   228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246  
247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   >>   >|  
van alle kanten aanwolkend, dauwde de schemering neer, Mathilde sluitend in een duisteren damp. Korte schokken schoten, dadelijk weer verstommend, onder haar kleed, als een zwak hortend gestommel harer leden. Haar knieen naderden elkaar en weken weer te-rug. Haar armen kromden zich nauwelijks uit naar ter zijde, vielen weer neer. Haar saamgevouwen handen ontbonden zich, de vingers strekten zich in een bibbering even uit-een; toen klamden haar handen naast elkaar neer om de knieen. Toen raakte de koele duisternis haar aan, het holle vaal grijs-bruin streek over haar slapen, haar wangen, haar ooren, haar hals. En haar befloerste oogen rezen op, starend nog zonder te zien, angstig omwimperd onder de samentrekkende zwarte wenkbrauwenranden. En zij begreep nog niet. Haar keel trok zich samen, een beklemming drukte haar verhemelte. Een gevoel van zich zelve niet te zijn, de verwondering van een ziel, die niet weet hoe dat vreemde lichaam om haar heen is gekomen, die niet weet, waarom die handen, daar vooruit, de hare zijn, waarom zij de koude voelt van die voeten, zoo ver beneden, ruischte op door haar hoofd, zette op in haar hersenen als een wervelwind van naderende angsten. Het beeld van den dag wankelde in haar hersens. Het verflauwde in iets dat er achter was, iets onbestemds kleurloos, vol, diep, onpeilbaar. Was de dag dan niet meer? Verdween de dag? De dag was toch zoo schoon geweest! En zij wilde niet, zij wilde hem behouden. Zij wilde blijven zijn zoo als zij was geweest. Maar de grijze wolk, waarin zij zich gehuld zag, wemelde uiteen. En de dag werd haar onttrokken, sloop heen in de droeve vijandige duisternis. De laatste stralen harer mijmering droomden als wazige donkere strepen uit haar oogen wech. Zij bleef met ongebroken blikken staren op dezelfde plek aan den wand voor haar uit, als was de dag daarin opgegaan, als wilde zij hem weer te-rugwenken naar zich toe of hem volgen in zijn vlucht door de onmetelijke duisternis. Maar zij voelde haar blik omstooten door de tinten der donkerte. Haar blik werd verslonden door de duisternis, die zich tot in haar oogen stuwde, met harde slagen. En haar hoofd bewoog zich voor het eerst, hief langzaam zich op, zwaar van het lange gepeins, zich schuw voorzichtig draayende, als uit vrees van zich te bezeeren. Zij onderzocht met schuinsche blikken de hoeken der kamer. Daarna zag zij snel naar buiten in den tuin. Een schrik deed haar duizelen. En zij richtte zich hoog op, en zij z
PREV.   NEXT  
|<   222   223   224   225   226   227   228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246  
247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   >>   >|  



Top keywords:

duisternis

 

handen

 
blikken
 

elkaar

 
geweest
 

waarom

 
knieen
 

vijandige

 
laatste
 

droeve


kleurloos

 
mijmering
 

droomden

 
stralen
 
schoon
 

onbestemds

 

Verdween

 

waarin

 

blijven

 

grijze


gehuld
 

wazige

 
uiteen
 
wemelde
 

behouden

 
onpeilbaar
 

onttrokken

 

daarin

 

draayende

 
voorzichtig

bezeeren
 

onderzocht

 
gepeins
 

langzaam

 

schuinsche

 
hoeken
 

duizelen

 

richtte

 

schrik

 

Daarna


buiten

 

bewoog

 

slagen

 

achter

 

opgegaan

 
rugwenken
 

dezelfde

 

staren

 

strepen

 
ongebroken