Maar toch, juist omdat zij hem zoo een schitterende
persoonlijkheid vond, die ook voor zijn uiterlijk niet weinig zorgde en
heelemaal wel een beetje een wereldsch voorkomen had, kon 't best zijn,
dat er nog iets tusschen Jozef en andere vrouwen bestond. Mathilde had
daar een heel duistere voorstelling van. Zij was nooit ingewijd geweest
in de verboden praatjes van haar medeleerlingen op de kostschool. Zij
was altijd onder de oppassende kinderen geweest, en hier in de stad had
zij in het stille vaderlijk huis, met zoo weinig omgang en waar zoo
weinig vreemden kwamen, ook al niets gehoord. Haar hoofd schuin voorover
gebogen, een oude houding van haar, waardoor haar hals zich onder de kin
plooide, terwijl zij met de lange slanke vingers de blauw gebloemde
theekopjes in het lauwe water liet drijven en dansen en ze met een klank
als van dorpsklokgelui in de verte, tegen de wanden der porseleinen
omwaschkom aanschommelden, voelde zij zich van een groote langzaamheid
en lauwheid doordringen. Zij vond het plezierig te kijken zonder te
zien; de theedoek, met een bleekrood randje afgezet, hing slapjes over
haar arm. En in nevelige beelden zag zij inwendig vreemdsoortige
vrouwenfiguren opdoemen, de eene met een eeuwigen gouden glimlach om den
mond, de andere met een onverwelkbaren vreeselijk grooten bloemruiker
aan den boezem, weer anderen van een ongekende zwier en statie, met
roode haren van vuur die tot ver over de purper-satijnen sleepen van hun
kleed vielen, met oogen van diamanten. Allen waren om Jozef heen en
wilden hem met zich meenemen. Zij waren allen op hem verliefd. En hij
stond te midden van hen, aarzelende. Dat waren de "slechte vrouwen" van
de wereld, die Mathilde in haar droom van den laatsten nacht had gezien.
Dit was de eenige manier waarop haar vage jaloezie voor den dag kwam.
Mathilde had iets duivelachtigs in den reuzenlach dier vrouwen gezien en
zij wilde dat Jozef naar haar kijken zou en zij probeerde te glimlachen
met een liefde zoo groot, dat zij triomfeerde en Jozef naar haar toe kwam.
En zij glimlachte werkelijk, want zij zag hem weer vlak voor haar, en
zij kwam tot bezinning. Haar nare gedachten gingen wech. Haar liefde
verontschuldigde hem dadelijk en opperde alleen veronderstellingen, die
in haar voordeel waren. Hij bleef misschien wech, om dat hij van
aandoening over wat hij gezegd had ongesteld was geworden, misschien ook
had hij weer ineens op reis gemoeten, of, wat ook mogelijk was, er
ontbrak mis
|