erteld, dat
zij gehoord had, dat 't een heele nette dame moest zijn, en de zoontjes
nog heel jong waren. Nu had Marie gedacht, dat dat dan misschien goede
kameraadjes voor Felix zouden worden. Want al lang keek zij eens rond of
er geen fatsoenlijke kinderen waren, jongetjes van zijn leeftijd, waar
Felix mee om kon gaan. Marie hield al sprekende, om het waarschijnlijk
te maken, dat wat zij zeide zeer goed bedacht was, haar vork rechtop
stijf op tafel gedrukt, terwijl Mathilde alles beaamde en alleen een
enkele maal flauw gesproken vraagjes over Felix deed, of hij goed had
opgepast, of hij flink had gespeeld. Daarna glimlachte zij goedkeurend
naar Felix bolle blauwe oogen met haar verdoofden lach of vermaande hem
gemaakt-onverschillig zoetjes, met een zwakke opheffing van haar
wijsvinger en een donkere ernst in haar oog. Felix lette weinig op de
gesprekken, maar keek voortdurend naar den straatweg, kraaide luid als
er iets voorbijkwam, dat hij herkende, en stak daarna uit verlegenheid
zijn vingers in zijn mond.
Maar van-daag mijmerde Mathilde voortdurend zwijgend aan tafel voort,
nog onder den schrik harer gewaarwordingen van in den tuin. Zij voelde,
dat zij haar eigen verdriet dien middag in de kleuren had gezien, er was
iets gebroken in haar gemoed, de schelp van een inwendig oog was stuk
gebarsten. Nu kon zij beter dan vroeger waarnemen en rondwoelen in haar
eindeloos groot verdriet. Zij had al veel geklaagd en veel geweend, maar
zonder er op in te denken, en nu, nu zag zij zich zelve, maar zij
herkende zich zelve niet meer. Toen zij opstond van tafel, stond zij
verwonderd. Zij kon niet meer denken zoo als zij gewoonlijk dacht; het
bewustzijn van haar verdriet, het gewone, dat zij herkende, elken morgen
als het bij haar wakker worden in haar opkwam, en dat zij elken avond op
dezelfde manier in haar slaap zag verdwijnen, was wech; een ander, een
vreemd, een angstig benauwend, een hoog, een dreigend, was er voor in de
plaats gekomen. En zij was bang en verbleekte uit angst voor zich zelve.
Zij was bang en zag op tegen het hooge zwarte gevaarte, het gebouw der
gedachten en droomen, dat haar leed buiten haar om scheen te hebben
opgericht en dat straks op haar neer zou storten, zich verbrijzelend
over haar hoofd en haar hart in een eindelozen val van hooge donkere
brokken na elkaar.
Een half uur later zat Mathilde, terwijl Felix, eer hij naar bed
gebracht werd, zijn laatste wandelingetje liet doen, voor het eene raam
de
|