FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   18   19   20   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42  
43   44   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   >>   >|  
zoo vol was, als het maar zijn kon, dat het overliep, dat het geluk haar overstroomde. Zij had een behoefte om iets te zeggen. Er drukte haar iets daar van binnen, dat zij niet omvatten kon. Het klom haar tot hoog in de keel, het zwierde als een kramp door haar vingers, het moest er uit, zij wilde het roepen tegen iedereen, zij wilde het uitzingen aan de ooren van alle menschen die er in Amsterdam leefden en die begrepen, wat geluk was. Zij stond op voor het open venster, en, over het ijzeren hekje leunend, keek zij naar de straat beneden. Over de brug, die zij rechts in de schuinte zag, stapte haastig een man voort, een heer, den kraag van zijn overjas opgeslagen, want hij scheen het koud te hebben in Juli. Mathilde kwam op de gedachte, dat het Jozef wel kon zijn, die nog eens voorbij haar wilde gaan, om te zien of zij sliep of op was. Zij bukte zich gevaarlijk ver over het hekje om te kunnen onverscheiden. Maar zonder dat ook maar het open venster een oogenblik zijn aandacht trok, liep de meneer snel voort en verdween in de straat. Mathilde keek nu langs de gevels en stoepen der huizen onder haar en aan d' overkant. Misschien was Jozef wel ergens verscholen om dichtbij haar te zijn. Zij zag iets zwarts, daar, links bij een kelderdeur. Maar neen, het waren stukken hout, die daar opgestapeld lagen. Ze keek voor niets, alles was stil en zonder menschen. Zij keek in de boomen, en elke opening, en elk bladerenvak nam zijn gestalte aan. Overal lachte de schaduw van haar mooyen Jozef haar tegen. Zoo duidelijk gonsde zijn stem om haar heen en zoo dringend wenkten zijn armen uit de takken, dat zij er bang voor werd. Langzamerhand was er een frischheid gekomen in de roerloosheid van den nacht. En heel even schemerde er een vage, dof-witte glans tusschen een spleet der daken, in het oosten, voor haar uit, midden boven de zwartheid der huizen in de Hoogstraat. Maar Mathilde zag het niet. Zij liet haar blikken weder langs de lantaarns gaan en telde de lichtjes. Zij kon maar niet tot een eind komen. Zij zag de vlammetjes na de vlammetjes komen en weer anderen, en weer anderen in de verte, zij zag er meer en altijd meer. Zij brandden groen, kallem op, als bloemen van vuur. Mathilde zag tot aan de uiterste lantaarn zij zag door tot aan den horizont en, achter den laatsten gasvlam, een beetje hooger, gloeiden de sterren aan den dalenden hemel. Mathilde telde de sterren, een voor een, en haar oogen sponnen stralen van de eene groep ov
PREV.   NEXT  
|<   18   19   20   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42  
43   44   45   46   47   48   49   50   51   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   >>   >|  



Top keywords:

Mathilde

 

anderen

 

huizen

 

zonder

 

vlammetjes

 

straat

 

venster

 

sterren

 

menschen

 

wenkten


sponnen

 

dringend

 

gonsde

 

frischheid

 

stralen

 

gekomen

 

Langzamerhand

 

takken

 
duidelijk
 

roerloosheid


mooyen

 
boomen
 

opening

 

opgestapeld

 

bladerenvak

 

schaduw

 

lachte

 

gestalte

 

Overal

 
laatsten

achter
 

horizont

 

gasvlam

 

lantaarns

 
beetje
 
lichtjes
 
lantaarn
 

brandden

 
altijd
 

kallem


uiterste

 

bloemen

 

hooger

 

tusschen

 

dalenden

 

schemerde

 

spleet

 

Hoogstraat

 

blikken

 

gloeiden