ijd bleef zij
"mijnheer" en hij "jufvrouw" zeggen, totdat haar vader zelf daaraan een
eind had gemaakt, omdat hij 't gek vond onder jongelieden die mekaar zoo
dikwijls zagen.
Onmerkbaar had Mathilde zich weer tot den innemenden, beminnelijk
zachten en toch mannelijken, goed belezen met veel smaak en oordeel
pratenden man, dien zij Jozef noemde, aangetrokken gevoeld. Na een jaar
werd zij zich bewust, dat ze hem liefhad. Zij dacht dikwijls aan hem,
als ze alleen was, ze was blij als hij binnenkwam, vooral als bij haar
hartstochtelijk pianospel, en dit gebeurde dikwijls, zijn oogen geen
sekonde van haar afgingen. Het begon een genot voor haar te worden,
wanneer haar hand de zijne aanraakte, bij het goeyendag zeggen of het
aangeven van een kopje thee, of wanneer zij samen muziek doorbladerden.
Zij begon het een pleizierige gewaarwording te vinden als haar japon
over zijn voeten gleed, bij 't passeeren, als de weerspannige haartjes
van zijn hoofd langs haar schouders wiebelden, wanneer zij samen over
een boek of teekening stonden gebukt. Want zij was druk aan 't teekenen
gegaan, ook door hem daartoe aangezet. Zij had 't in Belgie goed geleerd
en zij scheen er wel talent voor te hebben, meende hij.
Toen er nog een jaar was verloopen, begon ze in ernst over haar toekomst
na te denken, en bracht in haar gedachte hem daar altijd bij te pas. Zij
begon bepaald op hem te wachten, en als tweede helft van haar geheel
naar hem uit te zien, naar de woorden van liefde die hij eens moest
uitspreken, zij wist 't, en die ze hem wel van de lippen had willen
drukken. Zij kreeg aanvallen van jaloezie. Zij begon er over te denken
of hij ook misschien van een andere vrouw zou houden. Zij was ongerust
en probeerde om aan zijn oogen te zien of er iets van waar was.
Zoo waren de zaken geloopen tot zoowat een maand geleden. Toen was
Mathilde opeens heel ongelukkig geworden. Jozef had, zonder dat er ooit
te voren sprake van was geweest gezegd, dat hij van plan was een groote
reis te doen, voor zaken. En werkelijk, twee dagen later was hij naar
Frankrijk gegaan. Hij had niet kunnen zeggen, wanneer hij waarschijnlijk
terug zou zijn. Mathilde huiverde in haar eenzaamheid. Zij drong zich
zelf op, dat 't niet zoo erg was, dat hij na een week of zes hoogstens
uit het buitenland terug zou komen, en de zaken dan nog 't zelfde zouden
staan als nu. Wat had die reis te beteekenen? Even goed dan als nu kon
hij haar immers zijn liefdesverklaring doen, al ha
|