uiver, zonder een fout, had zij
het stuk voleind, zij was vuurrood geworden en transpireerde er van. En
onophoudelijk had zij Jozefs warme adem langs haar oor voelen gaan. Zij
had gemerkt, dat die al sneller en sneller werd, naar mate zij
gelukkiger speelde. Zij zag de bladen bibberen in zijn hand bij het
keeren; eindelijk had ze hem tranen hooren slikken, ja, zij had het
duidelijk gehoord, hij had gehoest om niet te laten merken dat ie
huilde. Het laatste blad had zij zelf moeten omslaan, want hij vergat 't
en zij wist toen niet eens meer of hij nog achter haar stond. Maar toen
ze de slotakkoorden had neergestoten in volle vuur, en ze, met een
zekere koude door de leden, opstond en zich met een "dankje wel" naar
Jozef keerde, toen had ze hem bleek en aangedaan zoo vlak achter haar
vinden staan, dat haar haren langs zijn wang scheerden, en, onder het
handgeklap en de bravo's van de menschen, had hij heel zachtjes tegen
haar gezeid, dat hij zooveel van haar hield.
En als een geur, die haar verder den geheelen avond bijbleef, had zij
die klanken meegedragen in heur haar. Het had haar geschenen, als hoorde
zij die stem voortdurend met eindelooze teederheid aan haar oor, als was
er iemant die telkens zei: mag ik je iets zeggen, Thilde, ik houd
zooveel van je, onbegrijpelijk veel, en altijd, altijd inniger en
doordringender. Toen de avond afgelopen was en de menschen kort na
mekaar afscheid namen en ook Jozef vader en haar goeyendag zei, had ze
hem niet aan durven zien en flauw zijn hand gedrukt. Maar zijn woorden
zongen in haar ooren. Bij haar naar bovengaan dreunden zij haar na op de
trap, omklonken haar van alle kanten en bonsden in haar hoofd ...
Eindelijk dan, eindelijk had hij het gezegd. Wel had zij lang gewacht,
wel had ze hem honderdmaal, als hij bij haar vader een visite maakte en
zoo kalm zat te praten, schijnbaar onverschillig aangezien, met de vraag
in de keel, die zij hem toe had willen roepen: Waarom hou-je niet van
mij, die zooveel houd van jou, en, wil je mij en mij alleen, zooals ik
jou en jou alleen wil, waarom zeg je 't dan niet, waarom laat je dan
niets merken? Wel had zij 's nachts, als ze maar niet slapen kon, aldoor
maar met verschrikkelijk veel verdriet aan hem liggen denken. Wel was
ze, onder het zingen ineens gaan huilen en had zij zoo bleek gezien, dat
vader zich bezorgd had gemaakt aan het eten 's middags. Ja, wel lang had
zij gewacht ...
En, terwijl de stad voor haar voortnachtte en de uren
|