haar peignoir niet aangedaan? Waar was die? ... Op de
tafel. Langzaam stak ze haar armen door de slappe mouwen, de dunne stof
streek haar over de leden. De zwart fluweelen rand scheerde langs haar
warmen hals. 't Is verschrikkelijk warm! zeide ze in zich zelf. Het
kookte haar door de aderen. Met haar zakdoek wuifde zij koelte haar
wangen. Haar hart klopte gauw achter mekaar. Nu gooide zij nog eens
gedachteloos een blik in den spiegel en zij zag het bibberig glansende
vernis, dat de borst van haar moeders portret aan den wand, links
tegenover het gaslicht, bedekte. Maar boven die schitterende plek
bemerkte Mathilde de droevig-ernstige gelaatstrekken. En zij dacht even
aan haar moeder. Zij had haar zoo weinig gekend! Zij was nog zoo jong,
toen haar moeder dood was gegaan! Suffend draaide Mathilde naar het
portret toe. Haar oogen bedroomden het vol onbewuste gedachten. Zij werd
bang voor die geschilderde droefheid, zij ging naar het venster en trok
het gordijn op. Haar koortsigheid was heviger. Tevergeefs probeerde ze
op haar eigen gemoed in te denken. Haar blik schuimde over haar
werktafeltje af, voor het venster heen. Midden-tusschen uitgeknepen
waterverffleschjes en lange penceelen, een glas vuil geel water, waarin
roode wolkjes dwarrelden, een blikken doos, met lankwerpige en
afgesleten stukjes verf, een paar licht-bruine potlooden, een stuk
kleverig gommelastiek en smoezelige papieren, lag er een aquarel, die
nog afgemaakt moest worden. Plotseling bedacht Mathilde, dat zij dat
van-avond had willen doen. In een drift over haar vergeeterigheid, nam
ze de teekening en de penceelen op, om ze over de groote ronde tafel te
spreiden onder het snerpende gaslicht. Haastig ging zij zitten, maar hoe
ze er zich ook over bukte, hoe ze zich in de werkstemming trachtte te
brengen, het landschap, dat voor haar oogen lag, warrelde alsof er een
wemelend vlies over gespannen was. Zij kon maar niet tot rede komen. Zij
liet het teekenen weer in den steek en nam een duitsch boek van het
boekerekje, om wat te lezen. Maar dit lukte ook niet. Zij liet het
boekje liggen. Het bonsde aan haar slapen. Haar hoofd was vol van de
dolste gedachten. Eindelijk nam ze een besluit. Ze zou naar bed gaan,
beproeven in slaap te komen. Ze zou de vensters, of ten minste een,
openzetten, want het was een zoele Julinacht. Zij deed het raam open
door de kruk in 't midden eens rond te schuiven; zonder leven gingen de
twee glazen deurtjes open. Het werktafeltje wer
|