iets links achter haar, maar
stil en zacht, zonder vijandige bedoeling, en keek ze naar den hoek,
waaruit de beweging scheen te komen, dan bewoog er weer iets voor haar
heen en wilde zij zich overtuigen, dan was alles stil en stom als toen
ze pas binnenkwam. Zij dacht, dat zij niet wel was en deed haar hand
tegen haar voorhoofd, de haren wechstrijkend, zoo dat het volle licht
haar in de oogen schoot en zij alles in de rondte van een grijzige mist
zag omwasemd. En weer dwarrelden er klanken van de zoldering omlaag.
Jozef, ... suist het, Jozef, ... Zij deed haar oogen toe en zag in haar
verbeelding dien naam, en altijd, altijd dien naam, in drukletters voor
haar. En wech was weer de naam, en Jozef van Wilden zelf stond te voeten
uit vlak voor haar, hij naderde nog meer en drukte zich tegen haar aan,
zijn gezicht vastgedrukt aan haar gezicht, en zijn oogen blonken in haar
oogen, zoo dicht bij, dat zij de lichtblauwe tint van het wit dier oogen
onderscheidde en de klare groen-blauwe balletjes der appels haar oogen
schenen te raken. Daarna weken zij te-rug en leunde het mooye, blanke,
aan de slapen afgeronde voorhoofd aan het hare. Mathilde schudde de
verschijning van haar gezicht af. Zij opende haar oogleden en voelde
zich een beetje bang. Zij durfde niet goed meer rondzien. Weer bewoog er
iets links en rechts. Wat kreunde daar achter het kastje? En zij zag een
nevel weer door de kamer dansen. Zij keerde haar hoofd rechts af en
wrong de handen samen, in een beweging van beklemdheid voor het lijf
uitgestrekt. Het was, als tintelde een gevoel door het vertrek en deelde
zich aan al de omgeving mede, een enkel gevoel van opperste bevreemding,
een voorspelling van een onuitsprekelijk groot en nieuw geluk. Daar zag
zij weer in den spiegel en keek er zich zelf in aan. Zij deed er een
stapje op toe en zag zich als een witte pop in de kamer staan. Eerst
bekeek zij nu aandachtig de kamer, en was verwonderd haar in den spiegel
zoo heel anders te zien. Alles had hier het oude, gewone voorkomen, dat
van gisteren, dat van altijd. De wanden en het huisraad deden zich hier
bedaard en juist voor, wezenloos en zonder geluid. Dat was zonderling,
wat een rare spiegel! Haar gezicht was ook hetzelfde als altoos, alleen
maar bizonder, erg, al te erg verhit. Wat stond zij daar gek, waarom zag
ze er zoo verwilderd uit, waarom gloeide haar hoofd zoo, waarom stond ze
zoo naakt, in haar ondergoed? Waarom was ze niet naar bed gegaan? Waarom
had ze anders
|