lammen hals. Zij deed haar jak uit. Zij had pijn aan
haar linkervoet. Zij duwde haar schoen uit. Zij had lichtgroene kousen
aan, en kreeg onder het ledikant haar zwart-zijden pantoffels. Toen
sidderde het dunne bedgordijn. Mathilde had een kleine huivering. Ze
draaide het gas hooger. Langzaam ging ze naar de waschtafel. Haar wangen
waren purperrood, haar hoofd boog naar den linker schouder, de zware
zwarte haren bosten in glimmende kronkelingen over den half blooten rug.
In het hoofd klopte de wildheid van zoo-even na. Zij deed een beetje
Floridawater op den handdoek en bette haar gezicht ...
O God, hij hield van haar! ... Zij was bang duizelig te worden, als ze er
erg aan dacht. Haar handen leunden op de kanten van de waschtafel, haar
blikken zweefden langzaam over de kom met water. Zuchtend zij er weer
van daan en zag besluiteloos rond. Het gaslicht brandde flikkerend hoog.
Zij had 't erg warm. Zij haakte haar groenen rok, die met een haakje en
oogje op den rug vast zat, los, en liet hem over haar voeten uit
glijden, en hing hem op in een muurkast, waaruit zij meteen haar langen
licht-grijzen peignoir, met zwart-fluweelen kraag en mouwopslagen te
voorschijn kreeg. Zij lei dien op de tafel en bleef daarvoor staan in
haar korte witte rokken, waaronder de groene gladde kousen in de
vloerdonkerte op-stonden. Het haar, ver naar voren aan weerszijde,
verborg haar oogomkastingen in een schaduw, waar de oogen als zwarte
seinlichtjes in uitschenen en klapten open en dicht. In elken blik zag
zij het geheel van haar kamer, met dezelfde kleuren en vormen als elken
avond. En toch scheen alles zoo vreemd. Er was als een bizonder en
ongekend leven in de meubels, die haar geen kwartier geleden nog zoo oud
en levenloos hadden omgeven. Een geheimzinnig suizen, iets, als
schemerde daar een onzichtbaar waas van de zoldering naar beneden om
langzaam weer op te trekken en als zweefde er een zwartige wolkige massa
van de wanden uit naar voren, om, door de ruimte van het vertrek heen,
over het huisraad te dwalen en zich daarmee te vermengen of op eens in
zich zelf te verdwijnen. Het scheen, dat er straks een gedaante zou
opkomen, die iets te fluisteren had aan Mathildes oor en dat er een
vreemde wind langs het behangsel woei, die zijn naderen voorspelde. Dan
was 't, als of onbekende menschen of vreemde wezens langs onzichtbare
telegraafdraden, boven door de kamer, stilletjes elkaar allerlei dingen
zeiden. Keek zij voor zich, dan bewoog daar
|