de hier en daar blauwe
plekken, zoo krachtig van kleur, als zij zich niet herinnerde ze ooit
elders gezien te hebben, daarbij was de atmosfeer zoo zuiver dat het
ademhalen op zichzelf een genot scheen even groot haast als het kijken
naar het steeds afwisselend natuurschoon. Malsch groen,--het echte groen
van _Green Erin_--waren het gras en de hooge varens, die nog, evenals de
bloeiende struiken, vol glinsterende waterdroppels hingen van den milden
regen van dien middag en telkens weer ontdekte zij nieuwe boomsoorten.
Want in groote verscheidenheid groeiden langs den steeds stijgenden weg
pijnboomen en beuken, esschen, eiken, hulst met echt gezonde, gladde,
donkere bladeren en de fraaie arbutus of aardbeiboom, met zijn
schilderachtig rood getinte takken en glanzend groene bladeren,
waartegen de zachtroode of witte bloemtrossen en later de vuurroode
vruchtjes, zoo mooi afsteken.
Langs de kale rotsen, grootsch in haar woeste dorheid, groeide
lichtgroen en donker en bruinachtig mos en als een blijde verrassing
vertoonde zich soms een overvloed van rijk bloeiende brem, die in groote
trossen gouden bloesems het zonlicht scheen te hebben gevangen.
Tooverachtig mooi zag Hedwig, toen zij al hooger kwamen, de beroemde
meren van Killarney liggen, nu zacht zilvergrijs getint, in
schilderachtige tegenstelling met de statige purperkleurige bergen erom
heen, die wachtten op de rustige schaduwen van den avond. Dan weer,
vanaf een hoogte, die haar deed duizelen, keek zij heel in de diepte
neer op valleien, waarin rotsblokken als rondgestrooid lagen, terwijl
langs de rotsen op enkele plaatsen het witte, schuimende water bruisend
naar beneden stortte.
Nu weer dalend, dan stijgend vervolgden zij hun weg en herhaaldelijk
verbrak de koetsier door lustig gefluit de haast heilige stilte, die
alom heerschte. Er lag iets teers, iets weemoedigs in de wijze, waarop
de dag heengleed om straks plaats te maken voor den avond, die over al
de lieflijke kleurschakeeringen een geheimzinnigen, doorschijnend witten
nevel ging werpen. Hedwig huiverde, toen de lucht donkerder werd en met
nieuwen regen dreigde en zij hulde zich in haar wollen doek en trok haar
mantelkraag wat op, rillend meer nog van vermoeidheid dan van koude. Het
was haast of de slaapzucht der directrice van Hill House over haar
gekomen was en eindelijk sloot zij de oogen, zij kon die niet langer
open houden, hoe mooi het ook was om haar heen!
Langzamerhand, bijna zonder het te weten,
|