n hoogroode kleur.
Leni, die in het geheel niet verwacht had, dat dit bericht zoo'n
uitwerking op de tweelingen zou hebben, bleef als versteend in de
deur staan. Moeder, vader, oom, Dolf en de meisjes barstten in een
onbedaarlijk lachen uit. Fritsjes hoog stemmetje hoorde men gedurig
boven alles uit.
"O, mammi, Hansje Pansje glaasje melk omgesmijt. Stout Hansje Pansje,
he mammi?"
"O, houd op, ik kan niet meer," gilde Nel. "Jongens, kijk me als je
blieft niet zoo verbaasd aan. Ik houd het niet uit. 't Is te mooi."
Door rende de kamer uit om een vaatdoek.
Hans en Bob keken met verwonderde gezichtjes het geheele gezelschap
aan. 't Had er veel van, of allen een uitvoering ten beste gaven en
Hans en Bob het publiek uitmaakten.
Toen het gelach even bedaard was, zei Hans, als om zich te
verontschuldigen, half schreiend: "maar, paatje, Leni _zei_ het toch."
"Ja, ja, Leni _zei_ het ook, ventje," en weer proestte oom Karel
het uit.
"'t Is maar een kip, een witte kip," brulde Dolf.
"Is er,--is er dan geen sneeuwwitje?" vroeg Hans.
"En waar zijn dan de dwergjes, zijn er ook geen dwergjes?" vroeg
Bob. Duidelijk klonk er teleur-stelling in hun stemmetjes.
"Och neen, kleine vent," zei Nel, die nu toch medelijden met hen
kreeg. "Wij noemen de krielkipjes dwergjes, omdat ze zooveel kleiner
zijn dan de andere. Of beter gezegd, Leni geeft de kippenfamilie
zulke mooie namen. Wij zullen jullie straks aan het heele troepje
voorstellen. Als Leni morgen plotseling bericht, dat "Slokop dood
in haar hok ligt" of dat "Asschepoes een ei heeft gelegd," dan gooit
Hansje Pansje misschien van schrik een heele kan met melk om."
Het koffiedrinken liep verder zonder stoornis af.
"Nu, kinderen," zei oom Karel een tijdje later, "ik moet weer weg,
hoor. Ik heb in tijden niet zoo heerlijk gelachen. Waar zijn mijn
kaboutertjes?"
"Hier, paatje," kwam er een stem uit het grasveld. "Ik zit in de
zon voor mijn natte broekspijp en Bobbie maakt een krans voor ons
sneeuwwitje."
"Wel verbazend, jullie hebt het maar druk. Maar de tijd voor een kusje
kan er toch zeker wel af." Toen vlogen twee aardige jongens naar hun
paatje toe. "Dag, paatje, dit kusje aan ma brengen en dit aan Bruno,
en dit...."
"Dank je wel, als ik ze alle weggeef, blijft er voor mij zelf niets
over."
"U hebt ze toch zelf eerst een poosje mogen houden," zei Bob.
"Dat is waar ook," lachte vader, "en als poes toevallig op de
muizenjacht is en Bruno maakt een
|