Hans hadden pret voor tien om al die mooie namen.
"En hier heb je de dwergjes," zei Leni. "Vind jullie het geen dotjes?"
"Leggen die kuikentjes ook eitjes?" vroeg Hans, die zijn oogen niet
van de diertjes af had.
"Mag ik zoo'n kuikeneitje?"
"Neen, de kuikentjes leggen nog geen eieren; als ze groot zijn wel
en dan komen soms uit die eitjes weer heele kleine kuikentjes, o zoo
beeldig. Wafelbakster en Asschepoes zijn ook zulke aardige kuikentjes
geweest en kijk het nu eens groote kippen zijn."
"Hier heb je ook nog een kuikentje," lachte moeder en zette Frits op
Nels hoofd. Frits kraaide het uit.
"Hij is geen kuikentje, maar een kraaiend haantje," lachte Nel. "Kom
hier, Haantje kukelekaantje," en zij nam Frits op den arm. "Nu weet
ik een mooi spelletje," zei ze. "We zetten Fritsje in den ouden
kinderwagen, Dolf wordt zijn paard en Leni koetsier. Bob en Hans
komen in de sportkar. Dora is hun paard en ik word koetsier."
Het geheel leek wel een optocht. Als de stoet bij vader en moeder,
die op de waranda zaten, voorbijkwam, wuifden zoowel passagiers
als publiek.
"Niet zoo wild rijden, niet zoo wild!" had vader juist geroepen,
toen op eens, doordat Dora de bocht te kort nam, de sportkar omsloeg
en Bob en Hansje er uit en in 't gras vielen! Groote ontsteltenis!
Vader, moeder en Keetje kwamen dadelijk aanhollen, want beide logetjes
hieven een erbarmelijk geschrei aan. Bobbie bloedde vreeselijk uit zijn
neus en had zijn voorhoofd bezeerd en Hansje Pansje riep maar steeds:
"O, mijn voetje doet zoo'n pijn."
Ma droeg hem en vader Bobbie naar binnen. Hans werd op de canape
gelegd, waarna moeder hem den schoen uit trok. Bob kreeg koude
compressen op zijn neus. Door, die zoo wit als een doek zag, wilde
dadelijk om den dokter gaan, maar vader vond beter nog een poosje te
wachten. Gelukkig bedaarde het bloeden. Hansjes voet was blijkbaar een
beetje verstuikt. 't Was wel een ongelukkig gezicht, de twee vroolijke
kaboutertjes daar zoo te zien zitten met dikke tranen op de wangen:
Bob met een compres op den neus en Hans met zijn voet op de canape.
"Dat is een treurig begin van zoo'n vroolijken dag," zei vader.
"Stil maar, jongens," troostte Door, "vanavond krijgen jullie heerlijke
appelbollen."
"Jullie weet niet, hoe goed die voor bloedende neuzen en verstuikte
voeten zijn," zei Dolf.
"En voor alle menschen, die geschrokken zijn. Och, lieve tijd, ik
beef er nog van in mijn beenen," klaagde Nel.
"Kijk eens," en
|