|
zakdoeken. In kleuren en geuren
werd het geheele geval aan vader en moeder verteld. Natuurlijk moest
het oude boertje binnen komen en een glaasje bier drinken. En nadat
Leni hem vol trots haar kippenfamilie had getoond, ging hij, na nog
eens en nog eens vriendelijk bedankt te zijn, met Bruin weer naar
zijn eigen huis terug.
Nels voet deed nog den heelen avond pijn. Maar moeder wist als altijd
raad, zoodat beide invaliden den val al gauw vergeten waren.
"Maar toch," zei Nel, "door een land met koeien ga ik van mijn leven
niet weer, daar heb ik genoeg van."
"Als Fox er maar niet bij geweest was," zei Dolf "dan was er niets
gebeurd."
"Ja, Foxje," zei Leni, "was jij nu maar zoo knap en zoo sterk als
Hector, dan had je ons natuurlijk wel geholpen, maar je bent eigenlijk
een klein, dom, eigenwijs hondje."
Het duurde niet heel lang, of Door was in diepe rust, maar Nel was
blijkbaar nog onder den indruk van den schrik.
Toch kreeg na lang woelen eindelijk de slaap de overhand; maar toen
werd de arme Nel geplaagd door de akeligste droomen. Ze zag zich zelf
alleen op een groot stuk land, waar van alle kanten koeien op haar
afkwamen, die haar met booze oogen aankeken. Ze vluchtte naar een
hek, maar toen ze daar dicht bij kwam, was 't hek verdwenen en lag
op die plaats een groote roodbonte koe kalm te grazen op een groot
veld papavers. En telkens als het dier een papaver in den bek stak,
veranderde de bloem in een draaiende tol. Toen liep Nel terug en
zag opeens Leni voorbijhollen, gezeten op een zwarte koe. Leni leek
veel grooter dan anders en telkens als ze langs Nel reed, strekte
ze haar lange armen naar haar uit. Maar als Nel haar wilde grijpen,
was zij verdwenen en zag Nel haar heel in de verte voortgaloppeeren,
steeds haar wenkende, terwijl het haar als een mantel om haar heen
golfde. Plotseling stond Nel voor een sloot en kon ze niet verder
en voor en achter zich zag ze niets dan koeien, toen op hetzelfde
oogenblik een wagen kwam aanrijden met een grappig klein paardje er
voor. De kop van het paard ging steeds op en neer. Op den wagen zaten
wel honderd kinderen, hij was zoo vol, dat onder 't rijden er gedurig
enkelen afvielen, maar als aapjes kropen ze er weer bij op. De voerman
pakte Nel op en zette haar er tusschen, maar toen zat Nel zoo nauw,
dat zij zich letterlijk niet kon bewegen, want van alle kanten drongen
ze tegen haar aan en een jongen hield haar knie zoo stijf vast en
trok zulke vreemde gezichten, d
|