klein. Een,
twee, drie naar bed. 't Is een vermoeiende dag geweest."
"Ik kruip alleen onder 't laken," zei Leni.
"En ik," riepen Dolf en Nel.
"Och, moezekepoes, wat is 't warm!"
"Door en Nel, jullie zorgt wel voor onze loge's, niet waar?"
"Ja zeker, moeder; ik zeg dan: hocus, pocus pas, 'k wou, dat
ons.boertje weer Hansje was, en dan ..." lachte Nel.
"Trekt Hans gauw zijn hanssopje aan," zei Bob. "Dan zijn we weer
tweelingen."
"Nacht vader, nacht moeder!"
ZEVENDE HOOFDSTUK.
TWEE KNAPPE HUISHOUDSTERS.
"Kinderen, moeder is vanmorgen met hoofdpijn in bed blijven liggen,"
zei mijnheer Van Brakel eenige dagen later. "Jullie moet Kee nu
maar een beetje helpen en vooral niet te veel leven maken, 't Is wel
vacantie, maar..."
"Dat treft juist heel goed," zei Door geruststellend. "Ik zal-wel
voor de boterhammen zorgen en thee schenken. Nel kan dan--ja, Nel,
wat zul jij doen?"
"'k Zal het Kee eens vragen," zei Nel. "Deze boontjes moeten afgehaald
worden, dat vind ik wel een leuk werkje. Leni kan mij wel wat helpen,"
en vol ijver wilde Nel dadelijk al beginnen.
"Och, Nel, help jij Fritsje even met zijn boterham. Laat die boontjes
maar staan tot na 't ontbijt."
"Zou ik ze dan nog wel klaar krijgen? Kee zei: ""asjeblieft een portie
voor een kazerne."" Nu, dat kan nogal, dunkt me."
"Zoo? Zei ze dat? Maar je moet mij nu toch even helpen. Het botermesje
ben ik kwijt," en Door tilde alle bordjes op, keek onder het theeblad,
op den stoel. "O, daar is 't gelukkig al. Waar zijn de tweelingen en
Leni? Wil je even kijken?"
"Fritsje een glaasje melk, Door," vleide de kleine jongen.
"Ja, ja, kleine snoes, dadelijk, 'k heb 't zoo druk.
Och, Nel! Nel! Ne-el! He, waar is ze nu weer?" zei Door in zich
zelf. "Waarom loopt ze nu juist weg? Ze kan toch wel begrijpen...."
"Ze waren in den tuin," zei Nel, met de tweelingen terugkomende.
"Wie waren in den tuin?"
Nel proestte het uit. "Wie anders dan Bob en Hans. Je zei immers:
ik zou ze zoeken."
"Dat is waar ook; maar geef jij Frits even zijn kroes met melk, ik kom
niet klaar. Wacht, even tellen: Vader, Dolf, Nel, Leni, de tweelingen,
dat is--dat is zes. Hoeveel sneetjes zou ik snijden? Hoeveel eet jij?"
"Ik heb trek," zei Nel.
"Nu ja, daar heb ik niets aan. Hoeveel sneetjes eet je dan, als je
trek hebt?"
"Twee."
"En Dolf, denk je?"
"Wel drie."
"En vader?"
"Ook wel zooveel."
"Acht," telde Door. "En Leni?"
"Ja, dat weet ik n
|