tuin op. En als hij kikkers vindt, doet hij ze
in een doosje. Een kikkertje spant hij er voor, dat is het paard,
zegt hij. Bobbie en ik vinden uit rijden gaan prettig, maar niet
als we kikkers waren. En dan met zoon kikkerpaard, dan zouden we
zeker zeeziek worden. Want dat doosje wipt zoo, hup, hup, net als de
kikker. Bobbie en ik hebben eens het doosje opengemaakt, toen Jaap in
't gras een koetsiertje zocht."
"En was Jaap ook boos, toen hij het zag?"
"Hij lachte. Jaap wordt nooit boos. Hij zei.... wat zei hij ook weer,
Bobbie?"
"Hij maakte het kikkerpaard los en zei: "ga maar gauw naar je
vrindjes."
"Toch aardig van Jaap," lachte Nel.
"Jaap maakt ook altijd wagentjes van wortels en kransjes van
bloemen. Dan doet hij poes en Bruno er een om. Maar die vinden dat
niet prettig, hoor. Jaap zegt dan altijd, dat ze jarig zijn. Maar zoo
vaak kun je niet jarig zijn. Maatje zegt, maar eenmaal in 't jaar en
een jaar duurt heel lang, he tante?"
"Zeker, heel lang, maar eet nu eerst jullie boterhammen. Vader heeft
niet zooveel tijd."
"Gaat u al zoo gauw weg, oom?"
"Ja zeker, Door. Ik heb even mijn kaboutertjes hier gebracht, maar
veel tijd heb ik niet. Maar Dorus, kind, ik begrijp niet, hoe het
komt, maar ik kan niet zeggen, dat ik gemakkelijk op dezen stoel
zit. Het schijnt aan het kussen te liggen. Ik zal het dingetje er
maar even uitnemen. Wat is dat?" zei Oom, en hield Doors hoed geheel
platgedrukt in de hoogte, "die stumperd kon zijn pleizier ook wel op
onder het kussen."
"O moeder!" Door werd zoo rood als vuur.
"O, kijk eens, kijk eens, je hoed lijkt wel een vogelnestje,"
riep Dolf.
"Door, Door, zul je dan ook nooit eens een beetje netter worden,"
zei mevrouw Van Brakel hoofdschuddend. "Reken er maar op, dat je den
geheelen zomer met je vogelnestje moet blijven loopen. Zulke slordige
meisjes zijn geen nieuwe hoeden waard. Waar blijft Leni toch? Dolf,
ga jij haar eens roepen, zij is zeker weer bij het kippenhok. O,
daar komt ze juist aan. Leni, kind, waar blijf je toch?"
"O, moesje, sneeuwwitje deed zoo raar," zei Leni schreiende. "En nu
is ze dood, ze ligt geheel stijf en de dwergjes loopen om haar heen
en begrijpen er niets van."
Hans, die juist zijn glaasje melk in de hand hield, liet het van
schrik uit zijn handen vallen, zoodat alle melk van de tafel op zijn
broek en vervolgens op den grond stroomde.
"O, paatje, hier, hier--is een sneeuwwitje."
"En--enne, ook--dwergjes," zei Bob met ee
|