"ik ga vast vooruit met Hans en Bob om
iets te koopen, jullie komt ons dan wel na."
"Wat gaan we koopen?" vroeg Hans.
"Ja, dat weet ik niet, dat mogen jullie nu eens bedenken," zei Nel,
die het wat gewichtig vond, dat haar de inkoopen waren opgedragen. "We
moeten iets hebben voor Dirk, Piet en Gerrit."
"Ik weet wel iets: een chocolade-sigaar," zei Hans.
"Een chocolade-tol is veel mooier," vond Bob.
"Dat vind ik allebei heel aardige dingen; als ik nu maar wist, wat
de jongens 't mooist vinden. Ziezoo, hier moet we zijn," zei Nel en
stapte met de beide jongens een winkel binnen.
Voeten vegen, wat verdriet,
Zien jelui die mat daar niet?
werd er op eens geroepen. Nel kreeg een kleur als vuur, gluurde overal
rond, maar zag niemand. Bob en Hans wisten ook niet, wat ze er van
denken moesten, maar alle drie deden gewillig wat hun bevolen werd.
Doe de deur toch dadelijk toe,
Hoor, hoe 'k hoest, aehoe! aehoe!
"De deur is dicht," zei Nel, niets op haar gemak. Maar tegenover Hans
en Bob wilde zij zich groot houden.
"Wie zou dat toch zeggen?" fluisterde Hans. "Ik zie niemand." En
hij ging op zijn teenen staan om zoo ver mogelijk om zich heen te
kunnen kijken.
Houd op, houd op, ik lach mij ziek,
'k Heb in mijn poot zoo'n rheumathiek
werd er toen geroepen en daarop klonk een schaterend lachen, zoo
vroolijk, dat Nel, Hans en Bob het mee uitproestten. Toen ging op
eens achter de toonbank een deur open en een dame met een vriendelijke
stem zei: "Neem me niet kwalijk, jongejuffrouw, dat ik u zoo lang liet
wachten, maar ik werd juist even opgehouden. Waarmee kan ik u dienen?"
"Ik, ik".... Nel schaterde het weer uit. "Hebt u--ook."--Weer een
lachbui. "O, juffrouw, neen, ik kan 't niet zeggen."
Bob en Hansje keken dan naar Nel, dan naar de juffrouw en deden ook
niets dan lachen.
"Ik begrijp niet"--zei de juffrouw, nu ook lachende, "werkelijk
niet"....
"Ik wou graag," begon Nel, die alle moeite deed zich goed te houden,
"ik wou graag"....
"Ha, ha, nu begrijp ik, wat er gebeurd is," zei de juffrouw. "Toddy,
de raaf, is zeker aan 't woord geweest."
"Was het geen mensch, was het een raaf?" vroeg Nel hoogst
verwonderd. "Hoe is 't mogelijk? Och toe, mogen wij hem eens zien?"
"Kom dan maar mee," was het lachend antwoord.
"Kijk, hier is hij."
Nel en de tweelingen raakten niet uitgekeken.
"Kan hij nog meer praten?" vroeg Nel opgetogen.
"O zeker," zei de juffrouw, "maar hij wil
|