maar vooruit."
Dat vond Leni wat gewichtig, en parmantig stapte ze voort.
"St!" zei mijnheer Van Brakel even later, "ik hoor geritsel."
"Een eekhoorntje," fluisterde Dolf.
Ja waarlijk, daar zat op korten afstand een allerliefst eekhoorntje
te smullen aan een paddenstoel. Hij liet de plant in zijn pootjes
ronddraaien en knabbelde er zoo stukjes af. Zoo iets hadden de kinderen
nog nooit gezien. Ademloos stonden ze te kijken, toen hoe jammer,
Fox kwam aanrennen en binnen drie tellen zat het eekhoorntje boven
in een boom angstig naar beneden te kijken, of hij ook vervolgd werd.
"Fox, hier!" commandeerde mijnheer Van Brakel, die den angst van den
eekhoorn zag.
"Die stoute Fox," zei Bob boos. "Ik vind dat eekhoornhondje veel
aardiger."
"Zoo, vind jij dat eekhoornhondje veel aardiger dan onzen lieven
Fox. Zullen we Fox dan in dien boom laten klimmen en het eekhoorntje
meenemen?"
Even bedacht Bob zich. "Blijft Fox dan vannacht hier in 't bosch en
slaapt het eekhoornhondje dan in zijn nest?"
"Ja zeker."
"Och, laten we Foxje dan maar liever houden," zei hij. Maar nog eens
even keek hij door de takken, waar toch wel het mooie "eekhoornhondje,"
zooals hij het noemde, gebleven was.
"Leni en Hansje zullen al wel bij vrouw Pruim zijn," zei pa na een
half uurtje. "Wij hebben, geloof ik, een omweg gemaakt. Zij zullen
wel ongeduldig worden en niet begrijpen, waar wij blijven."
Maar toen allen bij vrouw Pruim kwamen, zagen ze Leni en Hansje
nergens.
"Leni zal in den stal zijn om haar zieke geit op te zoeken," zei vader
lachend. "Ga haar en Hans maar eens vertellen, dat wij er al zijn,
dan zal ik ondertusschen voor jullie een glas melk bestellen."
"Ze zijn nergens," zei Nel, terugkomende.
"Nergens? Nu nog mooier. Den eenen dag verdwalen de loge's op het
dak en een paar dagen later verdwaalt Leni op de hei."
"Ze konden toch al lang hier zijn," zei moeder.
"Hoe is 't mogelijk, die Leni, die altijd zoo goed den weg weet."
"Ze zal wel weer achter een vlinder of hagedis zijn gaan loopen,"
zei Nel.
"Ik wou toch, dat ze er maar vast waren," zei moeder. "Ik ben er niet
zoo heel gerust op."
"Ja," zei Dolf lachend, "als ze achter een hagedis aanloopt, moeder,
dan zal u ze wel niet zoo gauw terugzien. Maar daar komen ze, daar
komen ze. Ik zie ze heel in de verte."
Ja, werkelijk, heel in de verte zag men twee kinderen langzaam
naderkomen.
"Waarom loopen ze toch niet vlugger, ze zien ons toch wel zit
|