Leni kwam met in iedere hand een grappig klein eitje,
"is dat nu niet lief van mijn krielkipjes Snoetie en Toetie? Ze
zijn dadelijk aan het leggen gegaan, toen ze hoorden, dat jullie zoo
gevallen waart."
Bob en Hans lachten door hun tranen heen.
"Als ik wist, dat Toetie of Moetie"....
"Snoetie, paatje."
"Och, jij ook met je namen altijd. Nu, als ik wist, dat Snoetie voor
mij ook zoo'n lekker eitje wilde leggen, dan zou ik ook wel zoo'n
buiteling uit de sportkar willen maken."
"Oompje in de sportkar," lachte Hans.
Daar kwam Kee de kamer in stormen. Kee stormt altijd, langzaam loopen
kan ze niet, want Kee heeft altijd haast. "Kijk eens," zei ze en bracht
Hans en Bob ieder een schoteltje roode bessen. "Hoe vinden jullie
dat? Als je die op hebt, ben je, dat durf ik wedden, weer geheel
beter. Heb ik ze niet keurig gerist? Ik moest eigenlijk mijn kachel
poetsen, maar nee, dacht ik, eerst zal ik die wurmen een verfrisschend
hapje brengen. Door of Nel moeten er maar wat suiker op strooien. Kom,
die leelijke tranen neem ik mee naar de keuken," zei ze en veegde,
wel een beetje hardhandig, Bob en Hansje de tranen af. En voor de
beide jongetjes nog iets hadden kunnen zeggen, was Kee verdwenen.
"Heeft jij jouw been gebreekt? Kun je niet meer loopen?" Onderzoekend
keek de kleine Frits naar Hansjes been.
"Beweeg het eens." Hans deed het heel voorzichtig.
"Doet het pijn, als jij jouw voetje beweegt?"
Hans knikte: "een beetje."
"Ik is niet gevallen," zei hij toen met voldoening. "Mag ik eens zien,
of er nog bloed uit jouw neusje komt?" vroeg hij, vol belangstelling
naar Bobbie kijkende.
Bobbie deed even den zakdoek voor den neus weg.
"O, mammie!" Fritsje week verschrikt een paar passen achteruit. "O,
mammi, allemaal rood op Bobbies zakdoek!"
"Kom maar gauw hier, mijn kereltje", zei ma. "Hans en Bob zullen wel
gauw weer beter zijn."
VIERDE HOOFDSTUK.
DE APPELBOLLENPARTIJ.
"Een brief, een brief!" Met deze woorden kwam Door eenige uren later
de kamer binnenstormen.
"Voor wie?" klonk het als uit een mond en Nel strekte haar hand al
verlangend uit.
"Mis, juffertje. Hij is voor Bobbie en Hansje."
"Een brief, o Bobbie, zeker van maatje."
"Of van vader, want paatje heeft ons er eentje beloofd."
Door moest den brief laten kijken.
"Ook een postzegel er op?"
"Ja, 't is geen kleinigheid," lachte Nel, de verrukte gezichtjes
ziende.
"Zal ik hem voorlezen?" vroeg Door.
"Begin maar g
|