at ze met een gil wakker werd.
"Wat heb je, wat is er?" riep Door verschrikt en zat rechtop in bed.
"Ik weet het niet," kreunde Nel, "o, wat had ik een akelige droom,
je weet het niet--van koeien en--o vreeselijk."
"Wacht, ik zal gauw licht opsteken " zei Door en wipte het bed
uit. "Een buitenkansje, de lucifers liggen op den kandelaar," zei ze,
de kaars aanstekend. "Wil je eens drinken?"
"O, graag," zei Nel klappertandend. "Ik droomde--"
"Neen, hoor, die droom zal ik morgen vroeg wel hooren, laten we nu
liever over iets anders praten, anders doorleven we straks beiden
vervolg en slot van deze minder opwekkende droomgeschiedenis," zei ze,
weer in bed stappend.
"Weet je, wat ik wou," zocht Door Nel af te leiden, "dat ik zoo'n
raaf had als die juffrouw--"
"Welke juffrouw?"
"Je weet wel, die dame, bij wie we vandaag die tollen en de sigaar
kochten."
"O ja, dat zou leuk zijn," zei Nel, nog niet geheel bekomen.
"Ik zou hem allerlei versjes leeren; te beginnen met: "'t Is vacantie,
't blijft vacantie" enz."
"Meen maar niet, dat dat zoo gemakkelijk zou gaan. Als hij hier op
de slaapkamer stond, dan zou hij al gauw roepen: "Nel, waar is mijn
haarlintje, waar mijn armband, waar mijn themaboek?"
"Om te gieren," vond Door. "Zou zoo'n vogel duur zijn?"
"Ik weet het niet," zei Nel geeuwend.
"'t Is jammer, dat het er met mijn spaarpot altijd zoo treurig
uitziet."
"En met de mijne."
"Zeg eens, Nel, Ne-el."
"Ja"--kwam er flauw uit het andere ledikant.
"Je moet je oogen eens half toe doen en dan naar de kaars kijken,
dan zie je zulke prachtige stralen."
"Hm," zei Nel, "'k doe ze liever heelemaal toe, 'k ben slaperig."
"Ja, ik ook. Toch leuk, die stralen van die kaars, ik zal ze toch
zoo meteen uitblazen--"
NEGENDE HOOFDSTUK.
EEN DAG VOL GEHEIMEN.
"Er stond een juffrouw aan de deur
Met een witte boezelaar veur
Hoe langer ze ston
Hoe meer ze vergong"
zei Door den volgenden morgen lachend en wees uit haar bed naar
den kandelaar.
"Och, lieve tijd, je hebt de kaars laten branden," zei Nel en 't was
nog wel een nieuwe.
"Ja, dat zal je altijd zien. Met stompjes zal mij zooiets niet
overkomen. Maar eigenlijk ben jij hier de schuldige."
"Nu nog mooier!"
"Ja, want om jou van een wissen ondergang te redden, ontstak ik het
licht," zei Door plechtig.
"Ja, 't was een nare droom," zei Nel, nog rillend bij de herinnering.
"Vertel hem nu maar; zoo onder het v
|