Asschepoes op zijn aardigen krullebol en een papieren sabel om,
verlangend in den koffer keek.
"Jij krijgt dat grijze pakje aan; tweelingen moeten toch gelijk
gekleed zijn."
"O ja dan zal ik mijn sabel zeker maar afdoen."
"Ja," zei Leni, druk bezig Hansje een rood puntmutsje op te
zetten. "Klaar! Nu, wat zeg je er van? Is 't niet leuk?" Hans knikte
lachend. "Wacht, je moet nog den leeren riem om hebben, die zal ook
wel in den koffer zijn. Hoera, daar is hij al! Jammer, dat hier geen
spiegel is, dan kon je je zelf eens bekijken."
"Hebben dwergjes dan spiegels?"
"O, neen, 't is eigenlijk veel beter, dat er hier geen is, want
dwergjes bezitten die niet."
"Stil, wat is dat? Daar is iemand aan de deur, geloof ik," zei Leni
verschrikt. "Gauw, Hans, kruip achter dezen koffer. Bob, verstop je
gauw." Voorzichtig deed Leni de deur open en verrast bleef ze staan,
toen Julia zacht miauwend met hoogen rug langs haar streek en in twee
sprongen op een koffer stond.
"O, jou klein, nieuwsgierig poesekopje, om mij zoo verschrikt te
maken! Kom maar weer uit je schuilhoekje, jongens. 't Is Julia en
die verklapt ons niet."
"Help je mij even? Ik kan niet in de tweede pijp komen."
"Een, twee, drie, hopsa," zei Leni. "Past het niet mooi? Wacht, hier
is het een beetje te wijd, maar dat is niets, daar komt de ceintuur
over heen. Nu je puntmuts nog. Prachtig!" riep ze opgetogen. "Wat
zullen allen kijken, als jullie beneden komt. Ga beiden nu maar op
deze kist zitten, dan zal ik mij ook verkleeden. Oef, wat is 't hier
warm. Ik zal het raam open zetten."
"Word jij ook een dwergje?" vroeg Bob.
"Drie dwergjes," lachte Hans.
"Maar dat kan toch niet, want dan ben jij een groote dwerg en dwergjes
zijn altijd klein."
"Zijn er geen groote dwergen?" vroeg Hans.
"Zijn er nooit pa-dwergjes?"
"Jawel," zei Leni; "want dwergen dragen immers baarden. O ja, dat is
waar ook, jullie moet ook nog de baarden om hebben."
En half uitgekleed, zocht ze weer in den koffer. "Ik kan ze nergens
vinden, dat is jammer, maar zoo zijn jullie toch ook mooi."
Dat vonden Hans en Bob ook.
"Ik wordt sneeuwwitje," zei ze.
"Als deze koffer van glas was," zei Hans, "dan moest jij daarin gaan
liggen en konden wij je dragen."
Leni lachte.
"St! daar roept ma mij, geloof ik. Hoe jammer!" Haastig trok ze haar
jurk weer aan.
"Stil blijven zitten, hoor! Ik kom gauw terug."
't Was een grappig gezicht, die twee aardige ventjes met hunne ro
|