goed," lachte ze, "ze spelen zoo'n beetje verstoppertje,
dunkt me."
"Zou ik den haan zoo dan niet kunnen hooren?"
Toen barstte Door in lachen uit. "O, wacht maar eens," en ze drukte
het kussen flink plat, zoodat heel Bobs bolletje als een kaatsbal
boven op het kussen kwam te liggen. "Nu maar goed luisteren morgen
vroeg. Wel te rusten, kindertjes."
"Toe, Nel, ben je nu nog niet klaar?" bromde ze. "Je bent een echte
treuzel."
"Ik moet nog even Hansjes pakje opvouwen."
"Wat valt er nu aan zoo'n jongenspak op te vouwen? Ik heb Bobbies
kleeren...."
"Ja, hoe jij Bobbies kleeren opbergt, daar weet ik alles van: Hij
heeft gisteren den geheelen dag met een kouseband geloopen. Waar die
andere nu weer is, begrijp ik niet."
"O, ja, eenig," gierde Dora. "Verbeeld je, Bob had er twee aan zijn
rechterbeen. Of ik zijn spulletjes ook goed opberg, he?"
Nu moest Nel toch ook lachen en gearmd gingen beiden naar beneden
naar de huiskamer.
"Alweer een dagje om, ma," zei Nel, toen ze dien avond met Door naar
bed ging.
"Ja, ja, vrouwtje, maar er komen er nog veel, moet je maar denken."
"En als dan het zonnetje van binnen en van buiten schijnt, dan zingen
we," zei vader lachend: "'t Is vacantie, 't blijft vacantie...."
"Hoera, vacantie boven!" vielen Door en Nel in.
"Nacht vader, nacht moes!" En zingende gingen, ze naar boven.
VIJFDE HOOFDSTUK.
DE VERDWAALDE DWERGJES.
"Er zijn dieven," fluisterde Nel aan Doors oor, want hard praten
durfde ze niet.
Door, nu op eens wakker, zat kaarsrecht in bed.
"Hoor je 't?" fluisterde Nel.
Door knikte. De angst benam haar bijna den adem.
"Zullen we vader en moeder roepen?" fluisterde Nel weer.
"'k Durf niet," kwam bijna onhoorbaar uit Doors mond.
"Ik ook niet," klonk het wanhopig naast haar.
"Luister eens. 't Is precies, of ze met sleutels rammelen," zei ze
en kneep Door van angst in den arm.
"Ik durf onmogelijk opstaan," kermde Door. "Mijn mooien armband heb
ik gisteren op tafel laten liggen; dien nemen ze natuurlijk mee en
Fritsjes zilveren kroesje en de lepels en vorken! O, 't is vreeselijk,"
zuchtte ze. "En mijn ringetje ligt, geloof ik, op den inktpot. Sst, wat
zijn ze nu stil. Misschien steken ze het wel aan een van hun vingers."
"Het zal hun toch wel niet passen," zei Nel geruststellend.
"Om de pink wel," snikte Door.
"'t Is precies, of ze hierheen komen," fluisterde Nel en kroop stijf
tegen Door aan.
"Maak toch zoo'n leven niet."
|