ten. Als
't niet zoo "onmogelijk" warm was, liep ik ze te gemoet," zei Door.
"Dat dient nergens toe, kindje. Ja, 't is verbazend warm. De lucht
ziet er werkelijk uit, of we onweer zullen krijgen, 't Is te hopen,
dat de bui nog maar wat uitblijft," zei mijnheer Van Brakel.
"Ik zal maar vast de boterhammen ronddeelen, want er zullen wel leege
magen zijn en die twee laatkomers zullen ook wel trek hebben."
"Hier zijn de schuldigen," zei Nel, die Leni en Hans toch te gemoet
geloopen was en nu met beiden voor mevrouw Van Brakel stond.
"Maar kinderen, wat hebben jelui uitgevoerd!" riep mevrouw Van Brakel
verschrikt, de natte kleeren van Hans ziende.
Allen zetten groote oogen op.
"Wat is er gebeurd?" riepen Dolf en Door.
"Dit jongetje," zei Nel, op den snikkenden Hans wijzende, "was op eens
heelemaal vergeten, dat hij een jongen was en dacht, dat de kikker
daar ginds in den plas zijn broertje Bob was. En toen hij zag, dat
zijn kikkerbroertje alle moeite deed om een mug te vangen, dacht hij:
stumpertje, ik zal jou wel even helpen, en flap, daar lag hij voorover
in den plas en toen begreep hij wel wat laat, dat hij geen kikker,
maar Hansje Pansje was."
"Klein, dom Hansje, dacht je, dat je een kikker geworden was," lachte
mijnheer Van Brakel.
Hans schudde heftig zijn hoofd.
"Dacht jij, dat ik in een kikker omgetooverd was?" vroeg Bob lachend.
Nog heviger ging Hansjes bolletje.
"Hansje dacht," zei mevrouw Van Brakel, "dat een bad op zoo'n warmen
dag wel frisch zou zijn, maar hij vergat zijn kleeren uit te trekken."
"Ik kon het heusch niet helpen," zei Leni, half schreiende, "maar ik
zag een klein vogeltje, dat o zoo akelig deed. Ieder oogenblik dacht
ik, dat het dood neer zou vallen, en juist toen ik het wilde grijpen,
vloog het, roef! naar boven in een boom. En toen ik omkeek, zag ik
Hans in den plas liggen. Ik heb hem toen dadelijk aan zijn arm er
uit getrokken."
"Dat vogeltje was een kleine grappenmaker," zei vader. "Dat heeft jou
leelijk gefopt, meisje; want het was zoo gezond als een visch. Maar zal
ik je eens wat vertellen? Het was bang, dat jij zijn nestje zoudt zien,
waarin zijn kindertjes zaten daar in de buurt, en toen dacht het: als
dat meisje naar mij ziet en met mij meeloopt, kan ze mijn kleintjes
niet vinden. En toen jij ver genoeg van zijn nest verwijderd was,
vloog hij op en lachte je in zijn vuistje uit. Droog nu maar gauw je
tranen, kleine meid. Zoo'n bad zal Hans geen kwaad gedaan h
|