|
ei Door en met een potlood de maat
slaande, begon ze:
"'t Is vacantie, nog vacantie.
Hoera vacantie boven."
En allen vielen mee in:
"En ieder, die 't niet zingen wil,
Die moet er aan gelooven."
Dolfs stem hoorde men boven allen uit.
"Stil, nu zal ik Miekies brief voorlezen, kijk toch eens die groote
letters," zei Nel, den brief in de hoogte houdende.
"Leuk," riep Leni, "begin nu maar."
"Lieve baasjes," las Nel en keek daarbij Bob en Hans aan, wier
gezichtjes straalden van genot. "Ik verlang zoo naar jullie en
Bruun ook. Jaap, geloof ik, ook wel, maar dat kan mij niet schelen;
want op Jaap ben ik boos. Dat is zoo gekomen. Ik was gisteren op de
muizenjacht. Uren en uren had ik voor een gaatje gezeten, waaruit een
muis moest komen. Ik kreeg op 't laatst erg veel verlangen naar mijn
schoteltje met melk, maar toch bleef ik zitten, omdat ik bang was,
dat mij 't muisje ontsnappen zou. Bruno kwam ook een paar keeren bij
mij, hij wou met mij spelen, maar ik bleef zitten, ik wou het muisje
hebben. Eindelijk, jawel, daar stak het zijn puntsnuitje uit het
gaatje. Ik verroerde mij niet. Voorzichtig kwam het er verder uit,
zag overal rond, tot het opeens heelemaal te voorschijn kwam. Toen
sprong ik er op af, maar toch ontkwam het mij en schoot achter een
kist. Ik zal jou wel krijgen, dacht ik, en bleef dicht bij de kist
zitten. Op eens kwam Jaap binnen. Hij begreep blijkbaar dadelijk,
waarom ik zoo stil zat. "Jij boosdoenster," zei hij. "'t Is jou zeker
weer om een muis te doen." En toen eindelijk de muis van achter de
kist te voorschijn kwam, zette hij de deur wijd open; zoo ontsnapte
mij het heerlijke kluifje. Toen ik het achtervolgen wilde, smeet hij
de deur toe en zei: "Dat kun je begrijpen! Jij er weer achter aan
zoodat je het op 't laatst toch zou krijgen? Neen, daar komt niets van
in." Zoo was dus al mijn loeren voor niets geweest. Ik was zoo boos,
dat ik mij direct omkeerde en wegliep. Later kwam Jaap nog weer bij
mij met allerlei mooie praatjes, maar ik deed, alsof ik sliep en toen
ging hij gauw weer weg.
"O, die oom Karel," lachte Dolf, "wat kan die toch aardige...."
"Nu, wat kan oom Karel?" vroeg vader plagend.
"Neen, neen," zei Dolf. "Ik bedoel, wat kan Miekie toch aardige
brieven schrijven."
"Alsof Julia 't niet zoo kan," lachte Ma.
"Ja, natuurlijk, Julia is dan ook een bijzonder knappe poes," zei Door.
"Laat mij nu verder lezen," zei Nel, "de brief is nog lang niet uit."
"Ik
|