wenen.
"Kom eens gauw kijken, daar zit hij, daar zit hij," riep Nel
opgetogen. "Zie hij 't eens druk hebben en de veertjes glad strijken,
zoo'n ijdeltuitje.--Dag plaaggeest!"
"Wat een geluk, dat het zomer is en er geen vuile stukken cokes en
asch in de kachel liggen. Wat draait hij met zijn kopje; het heeft
er veel van, dat hij zijn avontuur in geuren en kleuren aan die twee
dikke spreeuwen naast hem zit te vertellen."
"Dan zullen die twee ouwetjes wel hun kopjes schudden, als ze hooren,
hoe hij ons heeft beet gehad," lachte Door.
"En jouw netheid zal nog van de daken der huizen verkondigd worden,"
zei Nel.
"Maar kom, ons diefje heeft zijn vrijheid terug; ik kruip nu nog
lekker een paar uurtjes in bed."
"En ik," zei Nel geeuwend. "Brr, wat een nacht."
Na een kwartiertje waren beide heldinnetjes in zoete rust.
Aan het ontbijt vertelden Door en Nel met veel ophef, wat ze vroeg
in den morgen hadden ondervonden en werden braaf uitgelachen. Leni en
de tweelingen zaten met open mond te luisteren en moesten natuurlijk
de kachel van alle kanten bekijken, alsof daar heel wat bijzonders
aan te zien was. En Nel en Door moesten den boom wijzen, waarin de
spreeuw gezeten had. Het drietal raakte niet uitgevraagd.
"St, zacht loopen," zei Leni dien middag, terwijl ze met de tweelingen
naar den zolder ging. "Kijk, in den koffer zijn de kleeren, geloof
ik. Jullie moet mij eventjes helpen met de doozen, ze zijn zoo
zwaar." Met veel moeite gelukte het hun, met hun drietjes de doos op
te lichten.
"O, Bob," juichte Hans, toen Leni het deksel van den koffer had
opgetild. "Kijk eens, een rood mutsje en een grijs. En wat is
dat?" vroeg hij, een met zilverpapier beplakte kroon in de hand
houdende.
"Dat is de kroon, die Nel op gehad heeft, toen ze voor Asschepoes
heeft gespeeld," legde Leni uit. "Maar voorzichtig, jelui moet er nu
niet alles uit halen. Ik zal eerst eens kijken, waar de pakjes van
de dwergjes zijn."
"O, Leni, worden wij dwergjes?" Hans klapte in de handen van pleizier.
"Daar heb ik al een pakje; hoe vinden jullie dat?"
"Is dat voor mij?"
"Ja, trek je schoenen maar uit, of neen, het pijpje is nogal wijd. Ga
maar op deze kist zitten, dan zal ik je wel even helpen."
"Zou het niet te groot zijn?" vroeg Hans.
"Een beetje misschien wel, maar dat is niets. Zulke pakjes zitten
altijd nogal ruim," voegde zij er vertroostend aan toe.
"Wat mag ik aan hebben?" vroeg Bob, die, met de zilveren kroon van
|