, kamer uit rende om haar hoed te zoeken. Met
donderend geraas kwam de trein binnenstuiven.
"Zag je de coupe met de vlaggetjes?" riep Nel opgewonden. "Ik durf
wedden, dat ze daarin zitten. Dat is net iets voor oom Karel."
Nel en Dolf renden er naar toe. Vader en Leni konden zoo
vlug niet. Maar voor ze bij de coupe kwamen, was mijnheer Van
Lichtenvoorde met zijn beide jongetjes al uitgestapt. 't Was een
vroolijke begroeting.
"Zagen jullie onze vlaggetjes wel?" vroeg Hans.
"Nou, of we," zei Dolf. "Nel zei dadelijk, dat jullie zeker in
die coupe zat. Pas op, houd ze vooral voorzichtig vast. 't Is hier
zoo druk."
"Hoera, daar heb je Door. Zie ze eens loopen," zei Nel.
"Dag oom, dag jongens!"
"Dag Dorus," zei oom Karel, "meisje, meisje, wat heb je geloopen."
"Maar Door, wat heb je nu op?" vroeg Nel.
"Mijn ouden tuinhoed. Ik kon mijn schoolhoed nergens vinden. Ja,
waar dat ding nog eens vandaan mag komen, _ik_ weet het niet," zei
ze met een grappig wanhopig gezicht.
"Kinderen, ga jullie nu vooruit," zei mijnheer Van Brakel, "oom en
ik komen dan langzaam achteraan."
"Zullen we een wedloop houden, wie 't eerst bij de brug is?"
"Uitstekend," vond Nel. "Ik neem Hans; Door, neem jij Bob en Dolf
Leni. Een, twee, drie; neen Dolf, allen te gelijk beginnen, een beetje
achteruit. Ziezoo, nu staan we allen goed: een, twee, drie!" Daar
gingen ze.
"Gewonnen!" riep Door, nog hijgende en blazende. "Bob, jongen, steek
je vlag op."
"Als die dikke mijnheer ons niet in den weg geloopen had, waren wij
jullie voor geweest," zei Nel, die met Hansje nummer twee was.
"Dikke heer, of niet, wij hebben het gewonnen. Maar kijk Dolf eens:
die schiet warempel niet hard op. O, ik zie het al, Leni zwoegt onder
haar nieuwe schoenen."
"Als je van zwoegen onder iets wil praten, dan zou ik zeggen, dat
jij zwoegt onder je kostelijk mooie tuinhoedje," lachte Nel. "Je ziet
tenminste zoo rood als een kreeft."
"Eindelijk," zei Leni met een ongelukkig gezichtje, "die nare
schoenen."
"Dat was een treurige wedloop, he Leen? Jij moet je linker en rechter
feestdag maar zoo gauw mogelijk uittrekken, als je thuis komt, dan
vier je opnieuw feest. Maar kom, we moeten voortmaken. Pa en oom
Karel zullen ons nog inhalen. Geef mij maar een arm, hinkelepinkje."
"Doortje, is de koffer al gekomen?" vroeg Hansje.
"De koffer? Nee, hoor, ten minste ik weet er niets van."
"'t Is een heele groote, wel van dit paaltje tot dat."
"Hij is
|