ham?"
"Ze staat er al lang en je kopje thee ter eere van de vacantie is,
vrees ik, al koud geworden."
"Vacantie bofe, mammi?" zei kleine Frits met een lief vraagstemmetje.
"Ja, kleine grappenmaker."
"Heb je ons hooren zingen, Dolf?" vroeg Nel.
"Hooren zingen? Ik dacht, dat de zolder minstens naar beneden zou
komen."
"Dat zou voor een eersten vacantiedag indrukwekkend geweest zijn,"
vond Nel.
"En "onmogelijk" gezellig voor jou, als we met ons drietjes zoo
plotseling voor je neus stonden."
"Onmogelijk, onmogelijk," praatte Frits Door na.
Allen proestten het uit.
"Geef mij daar eens gauw een kus voor, lekkere vent. Nee, zoo
gemakkelijk kom je er niet van af. Ook een op deze wang en nog een:
het deftigste aller kusjes, een op mijn voorhoofd." En toen greep
Nel Fritsjes handjes en begonnen ze samen te zingen:
"'t Is vacantie, 't blijft vacantie,
Hoera, vacantie boven!
Wie dat niet met ons zingen wil,
Die moet er aan gelooven."
"Vacantie bofe blijfe? Vacantie nog in bedje? Vacantie stout geweest,
mammi?" vroeg Fritsje, die meende dat "vacantie" een ondeugend jongetje
was en voor straf boven moest blijven.
"Jij bent een grappenmaker en mammi's kereltje, hoor."
"Wie onze loges wil halen, zorge over een kwartier klaar te zijn,"
kwam vaders stem om den hoek van de deur.
Toen was 't een gevlieg en geloop naar alle kanten.
"Mijn hoed, mijn hoed, wie heeft hem gezien?" riep Door wanhopig.
"Misschien op je kussen bij je haarlintje," plaagde Nel.
"Wees nu niet zoo flauw," bromde Door. "Jij hebt gemakkelijk praten,
jij behoeft nooit naar je dingen te zoeken. Maar als ik mijn hoed of
mijn mantel ergens neerleg, kan ik ze later nooit terugvinden."
"Ik leg ze ook niet "ergens" neer."
"Zoo? Wat doe jij dan?"
"Ik hang ze op den stander natuurlijk."
"Ik durf wedden, als ik mijn hoed daar hang, dat hij toch weg is,
als ik hem hebben moet."
"Probeer 't eens," lachte Nel. "Drie dagen kun je 't misschien wel
volhouden," en weg holde ze.
"Moesje, weet u hem ook?"
"Neen, werkelijk niet."
"'t Is zoo'n "onmogelijk" zoeken, als je in 't geheel niet kunt
bedenken, waar zoo'n ding zit," zuchtte Door wanhopig.
"Mag Foxje mee, vader?"
"Neen, jongen, geen honden aan den trein."
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE LOGETJES.
Vijf minuten later was 't heele gezelschap op weg naar het station,
behalve moeder, die met Fritsje liever thuis bleef, en Door, die als
een wanhopige kamer in
|