f ze eer ze inslapen kon, en 's uchtends als ze wakker werd,
was ze haar gekeerde nature nog niet gewend en waarde hetzelfde vreemd
geluchte rond de kamer. Binst den dag liep ze met Justa de stad op en
af en bestelde wat noodig was voor Wiezeken's begraving. Ze deed het
smertelijke werk zonder vermoeienis. Ze was sterk. Ameye had alles
opgeschreven wat ze te doen had. Ze deed het alzoo, stlptelijk zijn
zeggen nakomend, met groote zorgelijkheid. Al voorbijgaand, tort ze bij
Madeleen en Romaan eens binnen. Ze waren allebei zeer verslagen nog,
ofschoon Ameye hen niet verlaten had en hun gestadig zijn
zoet-sprekenden troost gaf. Ze kustte met vrome teerheid hun bleeke
voorhoofd en drukte de hand van haren moedigen vriend.
Weer drilde ze de straten door. Ze had maar weinig geld. Johannes had
haar opgeleid dat ze alle bestellingen in zijn naam doen zou. Ze
bestelde echter alles in name van moeder en ze schrikte niet bij 't idee
dat moeder vreeslijk opschieten zou. Ze vreesde moeder niet meer. Ze
dacht zelfs niet aan een vrees, die komen zou. Ze handelde heel
eenvoudig, praktisch. Moeder had geld.
Omtrent den vallenden avond was gansch het droevig gedoe in orde en
geraakte ze terug thuis. Ze sprak binst het soepee geen woord en ze deed
nadien Sebastiaan verwittigen, dat hij in de eerste acht dagen niet
komen moest. Hij had haar seffens met ommegaanden bode een langen brief
gestuurd, waarin hij de oorzaken van hare terughouding ten hoogste prees
en met lange zinnen toch hare deugdelijke opsluiting betreurde. Ze las
de eerste bladzijde en liet den brief dadelijk wegglijden tusschen hare
vingeren.
Als ze tewege was op te gaan naar heur slaapkamer, zag ze bij den heerd
vader zitten, lage gebukt en turende roerloos naar 't gespetter van het
open vuur. Hij had ook aldoor zwijgend door de koude stilte van het huis
gewandeld vandage, en hij voelde zich bovenmatelijk droeve worden in de
droefenis, die Goedele langs alle kamers neerzijgen liet van haar. Hij
vatte wel niet teenemaal het rechte begrip van wat er zoo geheimzinnig
in de leegte gebeurende was, maar zijn treurnisse was echt. Goedele kwam
nevens hem staan en merkte hoe over zijne ronde wangen de blinkende
tranen rolden en ze vroeg:
--Hebt ge groot verdriet?
Hij glimlachte binst zijn stille geween en keek op in haar aangezicht.
--Wel ja ik, zei hij.
--Romaan is diepe getroffen, vader. Het is goed dat ge dat meevoelt.
Hij stamelde, heel week wordend:
--Ja, he
|