de loopt, wil
ik u vertellen van de oude bewoners van Laag-Belgie.
3.--Langs Poel en Plas.
De najaarszon neigde ten Westen en wierp hare schuine stralen op een
groep vrouwen en kinderen, die zich over zandheuvels en door duinpannen
naar zee begaven. Vuurroode wolken hingen over den schuimenden waterplas
en een paar visschersschuiten naderden het strand, waarop millioenen
schelpjes, als zoovele parelen, lagen te blinken.
Met blijdschap begroetten de vrouwen de naderende vaartuigen die, met
hunne bemanning, weldra in eene naburige kreek binnenliepen.
De schuiten waren log en stevig, voorzien van zeilen, die, uit aan
elkander genaaide huiden waren vervaardigd.
Waarschijnlijk hadden de visschers eene goede vangst gehad; want, toen
de vrouwen, over zandbanken en door plassen zeewater de schuiten
bereikten, vulden zij hare teenen manden met een rijken buit van versche
tongen, schollen, roggen.
De mannen laadden hunne netten en fuiken op den rug en weldra trok de
heele troep landwaarts.
De streek had een treurig aanzien: rechts en links lagen eindelooze
moerassen, waarboven heele zwermen raven en meeuwen vlogen; hier en daar
bemerkte men een schraal boschje van wilge-, essche-of elzeboompjes.
De weg, waarlangs de visschers en hunne vrouwen stapten, lag hooger dan
het omliggende land en was eigenlijk het bovenvlak van een dijk, door
menschenhanden aangelegd.
Thans bereikte de karavaan een groepje ellendige hutten, de
verblijfplaatsen der visschersfamilien.
Eene plotselinge regenvlaag noopte vrouwen en kinderen eene schuilplaats
in de woningen te zoeken. "De wind waait uit het Zuid-Westen" sprak een
der mannen. "De storm is in aantocht en dezen nacht hebben wij
springvloed."
Na een paar uren waaide de wind zoo hevig, dat de kloeke mannen moeite
hadden zich overeind te houden. De zee donderde, de nacht daalde over
het aardrijk en de regen viel bij stroomen.
"Ik vrees, dat de dijk, dien wij verleden zomer aanlegden, tegen het
water niet bestand zal wezen" sprak een der mannen.
Een ander voegde er bij: "Ik stel voor, dezen nacht de wacht te houden,
om bij het minste gevaar, onze vrouwen, onze kinderen en ons vee in
veiligheid te brengen."
Dit voorstel werd aangenomen; de mannen bleven bij elkander en, hoe
vervaarlijk de wind ook huilde, hoe plassend de regen ook nederviel,
toch gingen ze, bij beurten, den dijk op en neder.
De storm intusschen hield aan; met grenzenlooze woede beukte de zee
|