de
duinen, baande zich eenen weg door het land en bereikte den dijk.
Het hart der mannen klopte angstig; zou de vrucht van hunnen arbeid
bestand zijn tegen den vertoorden Oceaan?... De dag brak aan, heviger
nog huilde de storm, hooger en hooger stegen de golven en!... de mannen
bemerkten eene breuk midden in den dijk.
De vrouwen brachten kleiaarde, steenen, takkebossen aan, hijgend en
zweetend arbeidden zij, onder den plassenden regen, aan het herstellen
van den dijk ... vruchtelooze moeite; eene tweede, eene derde dijkbreuk
ontstond; de vrouwen weenden, de kinderen huilden.
"Allen naar de hutten! drijft het vee voor u uit! neemt manden en netten
mede, richt u zuidwaarts!" riepen thans de mannen en met koortsige haast
gehoorzaamden allen aan het bevel. In radeloozen angst vloden de
ongelukkigen over heiden en moerassen en bereikten eene hooger gelegen
streek, waar de hutten talrijker en akkers en weiland waren aangelegd.
De arme vluchtelingen werden er liefderijk ontvangen en dagen lang
geherbergd, maar, toen de mannen eindelijk naar hunne vroegere
verblijfplaats terugkeerden, waren dijk en woningen weggespoeld.
4.--Bij de Menapiers.
Wat moesten de arme, wreedbeproefde lieden thans aanvangen?... Klagen,
weenen, helpt zoo weinig! Onze mannen waren moedig en kloek, zij
vereenigden hunne krachten, arbeidden samen en, door tegenspoed wijzer
geworden, legden zij een nieuwen dijk aan, die breeder en sterker was
dan de eerste; ook richtten zij eene terp op en bouwden zich hutten,
die, op eene verhevenheid staande, minder van overstrooming zouden te
lijden hebben. Daar het moeras thans volkomen tegen het water was
beschut, droogde het uit en kon men het in weiland, later in akkers
herscheppen.
De vrouwen naaiden zeilen, vlochten fuiken, breiden vischnetten; de
mannen timmerden eene schuit en weldra dobberden onze moedige arbeiders
op den Oceaan, bereikten de Britsche kusten, waar zij lood en tin
haalden, alsook mergelaarde, waarmede zij hunne akkers bemestten.
Deze moedige menschen waren de Menapiers die, voor 2000 jaar, in
Laag-Belgie ten Westen en aan de monding der Schelde woonden.
Hun lijden en strijden leert ons genoegzaam, hoe woest en bar ons land
toen nog was: de kusten der zee waren diep ingesneden, de zee vormde
talrijke inhammen, zelfs golven, vooral bij de monding der rivieren,
wier overtollig water zich soms over het land verspreidde en plassen en
modderpoelen deed ontstaan. Heel waarschi
|