lgd door eene talrijke schaar dienaars die, evenals zij, het
opwekkend hoorngeschal hadden gehoord en den lang verwachten heer en
meester wenschten te begroeten.
Weldra verscheen hij aan de houten poort der villa, te paard gezeten, de
wapens in de hand en gevolgd door eene machtige schaar krijgslieden die,
ten teeken van zege, met hunne wapens op hunne schilden sloegen, terwijl
de dienaars en dienstmaagden, alsmede de juichende jonkvrouwen in de
handen klapten en, uit volle borst "Heil Pepijn! heil onzen hertog!"
riepen.
20.--De Zonen van Hlodwig.
Na den dood van hunnen vader, in 511, verdeelden de zonen zijn rijk. Zij
en hunne afstammelingen breidden de macht der Franken zuidwaarts in
Burgondie en oostwaarts in Germanie uit.
De zonen en afstammelingen van Hlodwig waren gedurig met elkander in
twist. De vertelling van het "Wandelend Woud" herinnert aan die
bloedige, vaak gruwelijke worstelingen, tusschen de leden eener zelfde,
koninklijke familie.
Ten gevolge dier twisten verzwakte het gezag der Frankische koningen
aanmerkelijk. Zij bleven niet langer de ruwe, kloeke strijders, die wij
vroeger, dorstend naar roem en buit, te velde zagen trekken. Misschien
wel ondergingen zij, in Gallie gevestigd, den invloed van het zachte
klimaat en den vruchtbaren bodem.... Niet zelden geeft men hun den
leelijken naam van "Luie of Vadsige koningen." Of zij dien verdienden
zal ik hier niet beslissen.
Pepijn, bijgenaamd van Landen, behoorde tot een aanzienlijk geslacht;
hij woonde in Haspengouw, waar hij uitgestrekte landgoederen bezat. Die
rijkdommen, gij vermoedt het licht, waren van groote beteekenis, bij een
volk, dat schier uitsluitend van den landbouw leefde.
Evenals andere beroemde vrouwen harer familie onderscheidden Geertrui en
Begga zich door hare vroomheid. Begga stichtte de beroemde abdij van
Andenne aan de Maas, terwijl de nagedachtenis van Geertrui heden nog te
Nijvel in Brabant wordt geeerd.
Beide vrouwen werden, na haren dood, door de Kerk heilig verklaard.
Wat Pepijn betreft, hij werd, na zijnen roemvollen tocht tegen de
Friezen, door koning Lotharius II verheven tot het ambt van Majordomus
of hofmeier.
Nu was hij de hoogste hof-en staatsdienaar. Hij bestuurde de
landgoederen des konings, die zeer talrijk en uitgestrekt waren, en
voerde de krijgslieden aan.
Die taak was niet gemakkelijk, maar moedig en vastberaden, volbracht hij
haar, tot aan zijnen dood, in 647.
De zoon van Begga, Pe
|