jnlijk dachten de brave
Menapiers er nog niet aan, kanalen te graven, die het nat opvangen, en
sluizen te vervaardigen, die den loop van het water zouden regelen.
Ik zeg niet zonder reden "de brave Menapiers." Hadden zij niet, op eigen
kracht steunend, den strijd tegen de woedende zee volgehouden? Hunne
werktuigen waren ruw en onvolkomen, machines kenden ze niet en toch, al
mocht de zee hunne schuiten verzwelgen, het water hunne dijken
verbrijzelen, hunne woningen vernielen, altijd weer begonnen zij hunne
nimmer eindigende taak.
Lezers, denkt er aan, als gij Vlaanderens lachende beemden bewondert, of
u in de mooie badplaatsen aan den Belgischen zeeoever gaat vermeien.
5.--Aan den Voet van den Reuzeneik.
Heerlijk en trotsch verhief zich de machtige boom in het midden der
vlakte; honderden stormen had hij getrotseerd, honderden winters
beleefd; 's zomers rustte het vee in zijne schaduw en honderden vogels
kweelden in zijne takken.
Thans, ofschoon de lente nauwelijks in aantocht was, hielden aan zijn
bemosten voet, de menschen eene plechtige vergadering;--vroeg in den
morgen waren zij in menigte aangekomen, langs de kronkelende paden, die
men, hier en daar, in wouden en heiden aantrof.
De meesten onderscheidden zich door hunne hooge gestalte, hunne lange,
roodgeverfde lokken en krachtige ledematen.
[Illustration: Hoofddeksel.]
[Illustration: Schild.]
[Illustration: Helm.]
Allen schenen krijgslieden te zijn, sommigen hadden op het hoofd eenen
helm, waaraan vleugels van roofvogels of hoornen van dieren waren
vastgemaakt en hunne wapens: lansen, pieken, zwaarden, schitterden in
het zonnelicht. Allen droegen nauwsluitende kleederen, sommigen ook
bontgestreepte kolders, zonder mouwen en, als sieraad of
herkenningsteeken, fraai bewerkte hals-of armbanden, terwijl nog anderen
een korten pelsmantel om de schouders hadden geslagen.
Die mantel bewees dat zij jagers waren, want zij hadden de klauwen van
het door hen gedoode dier niet weggenomen, zelfs bemerkte men hier en
daar eenen krijgsman, die zijne kap met den ruigen kop van eenen beer of
van een everzwijn had versierd.
De opperhoofden herkende men aan de pracht hunner wapens en telkens
wanneer een nieuwe troep verscheen, begroetten de aanwezigen dien met
luide welkomskreten.
Plotseling verving eene eerbiedige stilte het luide gegons der menigte,
de stoet der druiden of priesters naderde. Voetknechten, voorzien van
lansen en schitterende pieken
|