dden de verschillende zalen van elkander, overal stonden zachte
bedden, met kussens bedekt of met tapijtwerk behangen. Op de tafels
prijkten zilveren en gouden schalen vol zeldzame en fijne vruchten en
talrijke slaven en slavinnen, dragende fraaie kruiken, goten parelenden
wijn in kristallen roemers en drinkschalen.
De gasten, in rijke kleederen gehuld, met bloemen en juweelen versierd,
hielden zich met muziek, dans en spel onledig, toen plotseling, de
algemeene vreugde door eene schrikwekkende tijding werd gestoord.
"De Barbaren zijn in aantocht," riep een dienaar, die hijgend en bezweet
de kamer binnenstormde. "Uren in den omtrek, hebben zij alles geplunderd
en verwoest! Laten we op tegenweer bedacht zijn! Ze zijn hier dichtbij,
op het terras kan men ze, in eene wolk van stof gehuld, zien naderen."
De aanwezigen waren door schrik als verlamd. Liberia en hare gezellinnen
klaagden en weenden luid, de mannen zagen elkander in stomme
vertwijfeling aan.
"Te laat! wij zijn overrompeld!" gilde eensklaps een toesnellend dienaar
en inderdaad, paardengetrappel, wapengekletter weerklonk, woeste mannen
met sombere aangezichten, stoven de woning binnen. "Wij eischen voeder
voor onze paarden, vleesch voor onze mannen!" schreeuwden zij in eene
ruwe, vreemde taal, die geen der aanwezigen verstond en, toen de
eigenaar der villa, door gebaren te kennen gaf, dat hij hen niet
begreep, toen enkele der aanwezigen, genoodigden en slaven, met wapens
verschenen, stormden de aanvallers door de prachtige vertrekken,
scheurden de zijden behangsels af en sloegen het kostbare vaatwerk stuk.
Nu werd men handgemeen; wie dapper was verdedigde zijn leven of dat
zijner vrienden of meesters, wie bang was vluchtte voor de woeste
aanvallers, die juweelen, muntstukken, kunstwerken roofden ... en, toen
de bleeke maan haar zilveren licht over de aarde goot, waren al de
bewoners der villa gevlucht, gewond of gedood.
Liberia's dienaressen hadden hare meesteres behouden in een naburig
bosch gebracht en de vader van het vroeger zoo gelukkige meisje, lag
stervend op de kille steenen zijner voormalige feestzaal.
De Barbaren stalden hunne paarden in de prachtige kamers der villa; zij
slachtten het vee, dat zij in de stallen aantroffen en, daar zij niet
aanstonds hout vonden, stapelden zij de kostbare meubels opeen, staken
ze in brand en vormden aldus een haard, waarop zij het vleesch braadden
der gedoode dieren, dat hun tot avondmaal verstrekte.
|