eken, "hoe diep ongelukkig moet hij
wezen."
Toen nam het meisje een kort, doch moedig besluit. Zij zou zich naar den
burcht van Oostcamp begeven, duisternis en storm trotseeren en den graaf
geruststellen, terwijl hare moeder, vrouw Machteld verzorgen zou.
Anneken Soete sloeg een kruis, prevelde een Vader-Ons, opende het lage
deurtje der hut en verdween in de duisternis.
De weg was lang, doch het meisje stapte altijd door, bad, en sloeg kruis
op kruis.
Eensklaps, midden op de vlakte bemerkte zij een rossen gloed. Zwarte
gestalten, dragende brandende toorsten, naderden.
Zouden het ook struikroovers zijn, die eene hoeve of een slot gingen
aanranden?
Het regende niet meer en bij wijlen kwam de bleeke maan van achter de
wolken kijken.
De mannen naderden en, vol vrees, verborg zich het herderinnetje, aan
den oever der beek.
"Hier aan deze beek, heb ik gravin Machteld voor het laatst gezien"
sprak de aanvoerder.
"In de vlakte is zij niet" antwoordde eene stem, "zij moet de
mastbosschen zijn ingetreden. Zouden wij het wagen, met onze brandende
toortsen, in de bosschen te zoeken?"
"Dat zou gevaarlijk zijn" sprak een derde, laten wij naar de hut gaan
der weduwe Soete, zij of hare dochter, hebben wellicht onze vrouw of
haar paard gezien."
Anneken wist genoeg; de mannen, die zij voor boosdoeners aanzag, waren
dienaars, die hunne meesteres zochten.
Vastberaden verliet zij hare schuilplaats, en vertelde aan de mannen,
wat er met de arme gravin was gebeurd.
Hoe gelukkig waren zij te vernemen, dat Machteld leefde en door Anneken
Soete en hare moeder liefderijk was verzorgd.
Vier hunner keerden naar het slot terug om de gelukkige tijding aan
graaf Boudewijn mede te deelen en eene draagkoets voor de gravin te
halen.
De overigen vergezelden Anneken tot in hare hut en 's anderendaags,
vroeg in den morgen, hield eene prachtige draagkoets voor de schamele
woning stil.
Gravin Machteld nam afscheid van hare weldoensters en beloofde haar niet
te vergeten.
Anneken Soete en hare brave moeder wilden van geene belooning hooren,
maar de gravin dacht er anders over.
Eenige dagen later, toen zij volkomen hersteld was, bracht zij Anneken
en hare moeder een bezoek.
"Gij hebt mij het leven gered" sprak zij, "thans is het mijn plicht voor
u te zorgen. Ik keer met mijnen heer vader naar Rijsel terug. Wilt gij
mij vergezellen? Voortaan zal u niets ontbreken; want, ik zal voor u
zorgen, zoolang ik leef...."
B
|