10.--Invallen der Barbaren.
Voorgaand verhaal zegt ons genoeg, dat de Romeinen, de onverwinnelijke
krijgslieden niet meer waren, die ten tijde van Boduognat en Ambiorix
ons land overmeesterden. Langzamerhand lieten zij zich door weelde en
gemakzucht verleiden en hechtten meer waarde aan feesten en
uitspattingen, dan aan de verdediging van hun uitgestrekt rijk.
Tot in de V^{de} eeuw bleven zij meester over ons land, maar konden niet
beletten dat herhaalde malen vreemde volksstammen naar hier kwamen en
groote onheilen in ons land aanrichtten.
Onze voorouders beleefden een bang en treurig tijdvak van rampen en
algemeene ellende. De binnendringende of voorbijtrekkende volkeren
plunderden villa's, dorpen, steden, de verschrikte inwoners begroeven
hunne schatten in den grond; maar velen werden gedood voor zij die weer
konden opgraven.
Op onze dagen nog, haalt men niet zelden, vooral langs de vroegere
Romeinsche heirwegen, kruiken en potten vol muntstukken uit den grond.
Zij wijzen ons den weg, door de binnendringende volksstammen gevolgd,
terwijl het jaartal, dat in de muntstukken is gegrift, de
oudheidkundigen bekend maakt met het tijdvak, waarin de invallen plaats
grepen. De ellende was zoo groot, dat er handen te weinig waren om den
grond te bebouwen, graan te zaaien en voor het vee te zorgen.
Niet zelden moesten de Romeinen aan indringende volksstammen toelaten,
zich als landbouwers of kolonisten te vestigen in de verlaten vlakten,
waar vroeger Eburonen, Nerviers, Menapiers woonden.
Wie die stammen waren, hoe zij leefden, wat zij tot stand brachten, zal
het volgende verhaal u duidelijk maken.
11.--Een Frankische Knaap.
Edo was vijftien jaar oud en bewoonde omstreeks de vijfde eeuw onzer
jaartelling met zijne ouders en zusters, eene hofstede, die aan den
oever der Schelde was gelegen.
Hij was een gezonde, forsche knaap, met lange, blonde haarlokken en
helderblauwe oogen, die hoopvol en stout, de wijde wereld inkeken.
Vrij als een veulen sleet hij zijne levensdagen op het land, in de
uitgestrekte, gezonde natuur. 's Zomers vermeide hij zich in de weiden,
die zijne geboorteplaats omringden, reed te paard, baadde zich in de
rivier of luisterde, gezeten in de schaduw van eeuwenoude boomen, naar
de tooververhalen en sprookjes, die Bertha en Reinilde, zijne zusters,
hem mededeelden.
's Winters vergezelde hij vader, ooms en neven op de jacht en
achtervolgde uren lang, reebok of hert, wolf of
|