ernam, die een klagend liedje
zong.
Gilbert luisterde met welgevallen, richtte zich op, baande zich een weg
door het struikgewas en bereikte de plaats vanwaar de stem scheen te
komen.
Tot zijne verwondering bemerkte hij eene schoone jonkvrouw, die bitter
weende en, met hare lange, blonde haren, de tranen afdroogde, die langs
hare wangen rolden.
Zij hief de handen smeekend tot den ridder op, terwijl deze haar vroeg:
"Wie zijt gij, edele jonkvrouw, en hoe komt gij op deze woeste, eenzame
plaats?"
"Spreek zachter, heer ridder," fluisterde de maagd, "Ik ben Julia van
Bouillon en mijne geboorteplaats ligt niet ver van hier."
"Op den top der hooge rots, die gij van hier ziet, woont een reus. Hij
doodde mijn broeder en nam mij als zijne gevangene mede. Elken namiddag
slaapt hij gedurende een uur op den top der rots."
Gilbert keek omhoog en bemerkte een reusachtig grooten man, die
werkelijk, op den top der rots lag te slapen.
De ridder trok zijn zwaard uit de scheede en sprak: "Stel u gerust,
edele jonkvrouw, ik zal u van den moordenaar verlossen."
"Val hem niet aan, edele ridder," fluisterde Julia; hij draagt een
malienkolder[21], waardoor geen zwaard dringen kan.
"Nu dan," hernam Gilbert, "ik zal hem van den top der rots in de rivier
storten."
"Dat is onmogelijk," jammerde Julia, "de reus is zoo zwaar, dat honderd
armen hem niet naar beneden kunnen werpen."
"Wel" sprak de ridder, "vlucht met mij, ik zal u in veiligheid brengen."
"Dat ook is onmogelijk" kreet de arme jonkvrouw, "ziet gij niet dat ik
met eene ijzeren ketting aan den rotswand ben vastgeklonken? Ik smeek u,
ga tot mijn vader en vraag hem het groote net van ijzerdraad, dat zijn
grootvader, niet ver van Tours in Frankrijk, aan de Sarracenen[22]
ontnam, daarin zullen wij den reus vangen.
Nauwelijks had zij dit gezeid of de reus ontwaakte met groot gedruisch
en Gilbert haastte zich de jonkvrouw te verlaten.
Hij wilde aan haar verzoek voldoen, en begaf zich naar het kasteel haars
vaders, waar hij van den torenwachter het groote ijzeren net ontving.
's Anderendaags, tegen den middag, keerde hij naar de rots terug,
verborg zich in het bosch en wachtte de komst van den reus af.
Het duurde niet lang of de vreeselijke man verscheen en daalde van de
rots naar beneden om zich uit het riet, dat aan den oever groeide, eene
pijp te snijden.
Gilbert zocht Julia op, en spreidde met haar het net uit, op den top der
rots. Het meisje bedekte
|