aan allen, den haat mede, dien hij tegen
de overwinnaars koesterde.
Van tijd tot tijd sloop hij voorbij de legerplaats der Romeinen,
bespiedde hunne handelingen, ging hunne getalsterkte na, zag de aarden
wallen, die het kamp der vijanden omringden, de slooten, de houten
torens, de valbruggen, de poorten, die de legerplaats beschermden en
keerde daarna, laat in den nacht, met gebalde vuisten en fonkelende
oogen huiswaarts.
Verscheidene malen riep hij de inwoners zijner landstreek heimelijk bij
elkander, sprak hun over de verloren vrijheid en, toen hij, in aller
hart, het vuur der wraak had doen ontvlammen en de hoop op verlossing
had doen herleven, lokte hij de Romeinsche bezetting uit hare
legerplaats en behaalde eene eerste overwinning op den vijand.
Weldra vertrok hij naar het land der Aduatieken en, dag en nacht zijn
marsch voortzettend, begaf hij zich naar het land der Nerviers, waar
hij ook dezen, tot den opstand aanzette en de legerplaats van Cicero,
een Romeinsch opperhoofd, aanrandde.
Cicero zond in allerhaast boden en brieven naar Caesar, die al spoedig
in versnelde marschen het land der Nerviers bereikte, de zijnen verloste
en besloot de Eburonen te straffen.
Bij den aanvang van den oogsttijd trok de groote veldheer op tegen
Ambiorix, wiens onbedreven moed, helaas! niet bestand was tegen de
krijgskunst van den grooten Romein. Caesars soldaten staken hutten en
hoeven in brand, namen de paarden, het vee, de strijdwagens der Eburonen
als krijgsbuit mede.
Talrijke inwoners werden gedood, eenigen slaagden er in de groote wouden
te bereiken, waar zij, tot in de dichtste struiken, tot in het riet der
moerassen werden nagezet.
Honger, angst, vermoeidheid doodden hen, die niet door het zwaard der
vijanden werden getroffen.
Als een wild dier opgejaagd, vluchtte Ambiorix van woud tot woud.
Vergezeld van eenige verkleefde ruiters, gelukte het hem, de oevers van
den Rijn te bereiken. Langen tijd zwierf hij van de eene woestenij naar
de andere en verborg zich in verlaten hutten of ongenaakbare bergkloven.
Waarschijnlijk stierf hij, ver van den geboortegrond, alleen, verlaten
en diep ongelukkig.
In het jaar 50 voor J.-Chr. was heel ons land aan de Romeinen
onderworpen.
7.--Twee Eeuwen later.
Op een mooien zomerdag stapte een reiziger langs den heirweg, die door
ons land, over Tongeren, van Gallie naar Duitschland liep. Hij leunde op
een doornenstok; stof bedekte zijnen mantel. De zon had
|