het met mos en bloemen, en, toen de reus
terugkeerde en het zachte tapijt bemerkte door Julia's handen gespreid,
lachte hij minzaam, vergat het meisje vast te binden, vlijde zich op de
bloemen neder, en viel in een diepen slaap.
Dit was het lang gewenschte oogenblik. Julia trok het net toe en de reus
zat er in vast. Toen riep zij Gilbert terug en verzocht hem haar naar
het slot haars vaders terug te voeren, maar Gilbert vreesde, dat de reus
het net zou scheuren.
De gevreesde man ontwaakte en huilde zoo vervaarlijk, dat de heuvels van
zijn geroep daverden. Hij wilde opspringen en het net scheuren, maar op
hetzelfde oogenblik gaf Gilbert hem zulk een geweldigen stoot, dat hij
naar beneden stortte en in de Semois viel, waar hij verdronk.
Nu bracht de ridder de edelvrouw naar het slot haars vaders terug en
leerde haar zacht karakter en hare deugd waardeeren.
Hij nam haar tot vrouw en, op dezelfde plaats, waar zij den reus uit de
hoogte naar beneden wierpen, bouwden zij het geduchte slot van Bouillon,
dat heden nog bestaat.
28.--Het Slot van Bouillon.
Laten wij handelen als zoovele toeristen en een bezoek brengen aan het
geduchte slot. Wij moeten 235 meter klimmen en eerst na een vrij
lastigen tocht bereiken wij de slotpoort, waar wij aankloppen.
De bewaker opent de poort en leidt ons, over de binnenplaats, naar het
eigenlijke slot, dat wij met hem in al zijne bijzonderheden leeren
kennen. Nu eens bevinden wij ons in een killen, duisteren gang, dalen
daarna in diepe kelders, tot in een onderaardsch gewelf, waar geen
zonnestraal kan doordringen en ijzeren ringen in den dikken muur zijn
aangebracht.
Onze geleider zegt ons, dat men hier krijgsgevangenen, ook wel
misdadigers heenvoerde, en dat zij, die er binnentraden, nimmermeer het
zonnelicht aanschouwden.
Eene rilling doorloopt onze leden en zuchtend verlaten wij de sombere
plaats, waar vroeger zooveel werd geweend en geleden en waar heden nog
de voetstappen der bezoekers zoo akelig weerklinken.
Wij klimmen den wenteltrap op en bereiken den toren, waar wij, door een
eng schietgat naar beneden staren.
Wel zijn we verbazend hoog geklommen; de Semois schijnt een kronkelend
lintje en de huisjes der stad zijn zoo klein, dat zij uit eene
speelgoeddoos schijnen te komen.
Onwillekeurig vergelijken wij de sombere plaats met een hooggelegen
arendsnest, waaruit zich de roofvogel op zijne levende prooi laat
nedervallen.
Wij dalen de trap af, hier en
|