osch
nederstortte.
Toen de dag aanbrak stond hij op, trok door het bosch en bevond zich
weldra aan den voet van een kruisbeeld, dat, door eene vrome hand, op
deze eenzame plaats was opgericht.
Jakob zonk op de knieen, doch bidden kon hij niet. Krampachtig vouwde
hij de handen en, stroomen van tranen vloeiden over zijne heete wangen.
Eensklaps voelde hij eene bevende hand op zijnen schouder, terwijl eene
zachte stem sprak: "Gij weent, arme vreemdeling, zeg mij, kan ik u soms
troosten?"
Jakob hief het hoofd op. Een eerbiedwaardige grijsaard, met witten
baard, in een donker, lang boetkleed, stond voor hem.
"Ik ben diep ongelukkig" snikte de zondaar, maar de grijsaard nam hem
bij de hand en leidde hem naar eene houten kluis.
"Wie gij ook zijn moogt," welk leed u ook het hart verscheurt, deel het
mij mede," sprak de kluizenaar, "ik zal u troosten, u opbeuren, u raad
geven."
Zijne stem was zoo roerend en zacht, zijne woorden waren zoo
verkwikkend, dat zij den berouwhebbenden misdadiger, als hemeldauw in
het hart vielen.
Met gebogen hoofd, snikkend, zuchtend, bekende Jakob zijne schuld en,
toen zijne biecht was geeindigd, bleef de grijsaard geruimen tijd in
diepe gedachten verzonken. Eindelijk sprak hij, op treurigen, ernstigen
toon:
"Uwe zelfzucht, uwe verwaandheid hebben uwe arme zuster en haar zoontje
gedood, voortaan zult gij u geheel en al aan het welzijn van anderen
wijden."
"Hoe kan ik zulks doen?" vroeg de door smart gefolterde zwerver en de
grijsaard antwoordde:
"Dagelijks vertrekken uit stad en dorp honderden Christenen naar het
verre Oosten.
Aan de ongeloovigen hebben zij den oorlog verklaard en zullen niet
rusten, voor zij de zege behalen.
Volg de kruisvaarders, mijn zoon, onderweg zult gij ze spijzen, laven,
kleeden, in een woord, helpen waar gij helpen kunt, troosten waar het
noodig zal zijn."
* * * * *
Nog verscheidene weken bleef Jakob bij den kluizenaar. Deze had in
zijne jeugd, de reis naar het Heilige land[23] gemaakt, hij gaf zijnen
gast allerlei nuttige raadgevingen en zond hem eindelijk naar Brussel,
bij eenige zijner vrienden, vrome monniken, die zich voorstelden, het
Christen leger te vergezellen, niet als strijders, maar als verplegers
van zieken en gewonden.
[Illustration: De Kruistochten.]
Deze brave menschen ontvingen met liefde den boetvaardigen zondaar en
vol hoop en vertrouwen, voegden zij zich bij de legerscharen, die langs
|