ningin. Met hunne lange
zwaarden hakten zij de groene takken der boomen af, hingen rinkelende
belletjes aan den hals hunner paarden en, toen zij, na dezen arbeid
oprukten, vormden zij een wandelend woud dat, van de helling der heuvels
in de vlakte afdaalde.
Een schildknaap in het kamp van Childebert zeide: "Wat wonder gebeurt
hier! Een woud verrijst op de plaats waar zich gisteren nog naakte
velden uitstrekten!"--Zijn aangesproken gezel lachte en antwoordde:
Slaapt of droomt gij? Hoort gij de schelletjes niet onzer paarden, die
hier dichtbij aan het grazen zijn?" Maar de soldaten van Fredegonde
bliezen op hunne oorlogstrompetten, vielen de Austrasiers aan, doodden
er velen en joegen de anderen op de vlucht.
Zegevierend zette Fredegonde haren tocht voort tot aan Reims, en
plunderde de heele landstreek...."
Hier onderbrak Begga het verhaal van Machteld en sprak: "Altijd oorlog,
altijd bloed en moord!" waarop Geertrui, hare zuster, vervolgde:
"Staak uw verhaal, Machteld", het stemt mij al te droevig. De ooievaars
zijn vertrokken, de wegen zijn slecht en onveilig en onze vader, Pepijn,
die in het voorjaar tegen de Friezen[13] te velde trok, is nog niet
teruggekeerd."
De oude Machteld schudde het hoofd en sprak vastberaden:
"Uw heer vader, jonkvrouwen, zal niet lang meer toeven. Hij is niet
alleen de beste mensch maar ook de meest bedreven krijgsman van
Austrasie. Geen Fries, hoe dapper ook, is tegen hem opgewassen, Pepijn
zal den roem der Franken handhaven en onze gouwen tegen de invallen der
vreemde krijgers weten te beschutten."
"Mocht gij waarheid spreken" zuchtte Begga. "Gisteren nog heb ik God
beloofd dat, zoo mijn vader ongedeerd terugkeert, ik Hem in het hier
dichtbij gelegen woud, een fraai bedehuis zal laten oprichten."
"En ik beloofde den Heer een kostbaar altaar, dat ik behangen zal met
borduursels, eigenhandig door mij vervaardigd," zeide Geertrui.
De beide meisjes bogen het hoofd en zwegen, terwijl de getrouwe
Machteld, die de treurige jonkvrouwen niet meer storen durfde, zuchtte
en de oogen van haar werk niet meer ophief."
Eene pijnlijke stilte heerschte in het vertrek, terwijl daarbuiten de
wind bedaarde en de regen niet langer nederviel....
Eensklaps weergalmde een krachtig hoorngeschal door de wijde vlakte. De
vrouwen sprongen op en riepen met blijde verrassing: "De hertog! onze
heer! onze vader is daar!"
In hoopvolle verwachting, haastig, hijgend, verlieten zij de woonhalle,
gevo
|