morgen!"
Hoe jong ook, was Anneken moedig en vastberaden; zij vloog naar de hut,
vulde eene aarden kruik met frisch water, nam een groven, doch hagel
witten linnen doek en riep hare moeder toe: "Gauw, moeder, gauw, neem
onze peluw, volg en help mij!"
De weduwe schrok maar deed zooals hare dochter verlangde. Beide vrouwen
liepen naar de nog altijd bewustelooze edelvrouw, legden de peluw onder
haar hoofd, maakten hare kleederen los en wieschen haar met frisch
water.
Machteld kwam tot bezinning, opende de oogen en keek hare weldoensters
eerst verbaasd, daarna dankbaar aan.
"Waar ben ik?" lispelde zij.
"Stel u gerust, Vrouw," antwoordde Anneken, "we zijn arm, doch zullen
voor u doen, wat wij kunnen ... spreek, verlangt gij iets?"
"Een dronk water," murmelde de gekwetste en vrouw Soete spoedde zich
naar de beek, vulde een aarden drinkkom, dien zij de edelvrouw aan de
lippen bracht.
Machteld had eene wonde aan het voorhoofd, die Anneken en hare moeder
omzichtig uitwieschen en met een linnen doek verbonden.
Na eenigen tijd voelde zij zich in staat om, steunend op den arm harer
weldoenster, naar de hut te wandelen.
Spoedig had de weduwe haar bed van mos opgeschud, en de edelvrouw was
blijde toen zij hare pijnlijke ledematen erop uit kon strekken.
Langzaam daalde de nacht over de aarde; de wind stak op en groote
regendruppels vielen uit de voorbijdrijvende wolken.... Geene enkele
lichtende ster blonk aan het uitspansel en onheilspellend floot de
nachtvogel in het bosch.
Gravin Machteld dacht aan haren vader, aan hare vrienden in het verre
slot. Wat zouden zij om harentwille ongerust zijn! Graaf Boudewijn had
verscheidene kinderen, doch Machteld had hij boven allen lief.
Zij was opgeruimd, vriendelijk, moedig tot onvoorzichtigheid toe. Meer
dan eens had hij aan vrienden en magen verklaard dat hij, boven zijn
uitgestrekt graafschap, boven het land van Aalst, de liefde zijner
Machteld stelde en thans lag zij, zonder dat hij wist waar, gewond, in
eene afgelegen, armzalige hut.
Naar hem terugkeeren kon zij niet, haar geheele lichaam deed haar pijn,
de nacht was aangebroken, de wind loeide en zou weldra tot storm
aangroeien.
Welk een angstvollen nacht zou hij doorbrengen, hij Boudewijn, de
geduchte graaf, die burchten en steden had ingenomen, zelfs den
machtigen keizer van Germanie had overwonnen.
Machteld weende en deelde haren kommer mede aan hare gezellinnen....
"Arme, genadige graaf," zuchtte Ann
|