daar nog een blik werpend op de dikke
muren en in de menigvuldige schietgaten.
Eindelijk opent onze geleider de zware poort en wij zijn blij, dat we
het sombere gebouw verlaten, de blauwe lucht aanschouwen en de warmte
der koesterende zonnestralen genieten.
Het kasteel van Bouillon is het eenige niet, dat een bezoek waard is. Te
Gent, werden de bouwvallen van het oude Gravensteen onlangs hersteld en
aan de oevers der Maas en hare bijrivieren, treft men, meestal op hooge
bergen en steile rotsen, bouwvallen aan van Middeleeuwsche burchten,
waar norsche ridders woonden, waarvan sommigen naar het voorbeeld der
Noormannen, van plundering en roof leefden of met elkander gedurig
twistten en oorloogden.
Meer dan eens werden, om nietige redenen, onze heden zoo bloeiende
provincien te vuur en te zwaard verwoest.
Het kwaad was zoo erg, dat de graaf van Vlaanderen, de bisschop van Luik
en andere groote leenheeren den "Godsvrede" invoerden, waarbij het
verboden werd te strijden tusschen den Woensdag avond en den Maandag
morgen, verder gedurende den Advent, de Vasten, enz.
In 1082 stelden de prins bisschop van Luik en andere vorsten een
vredegerecht in, waar ieder, die de Godsvrede durfde verstoren, tot
strenge straffen werd veroordeeld.
Ongelukkig werd dit vredegerecht niet altijd gehandhaafd.
In het voorbijgaan moet ik u ook herinneren wat gij vroeger leerdet,
namelijk dat Neder-Lotharingen of Lotherrijk de landstreek tusschen
Schelde en Rijn, heette. Zij bevatte: 1 deg. Het hertogdom Brabant, dat zich
in het hartje van ons land en in Nederland tot aan de Maas uitstrekte;
2 deg. Het graafschap Henegouwen; 3 deg. het graafschap Namen; 4 deg. het graafschap
Luxemburg; 5 deg. het hertogdom Limburg; 6 deg. het prinsbisdom Luik. De keizers
van Germanie aan wie zij in werkelijkheid toebehoorden, oefenden er
nooit grooten invloed op uit; de leenheeren waren machtiger dan zij,
daarbij was Germanie zeer groot en, onze provincien vormden als het ware
een weinig belangrijk uithoekje van een uitgestrekt grondgebied.
29.--De Boetvaardige Zondaar.
Op de Reye te Brugge woonde in de tweede helft der XI^e eeuw een
wisselaar, die belangrijke zaken deed, zoowel met de kooplieden zijner
stad als met die van het buitenland.
Jacob, zoo heette hij, was eerlijk en zeer werkzaam, maar de rijkdommen,
welke hij vergaarde, maakten hem zelfzuchtig en zoo hoogmoedig, dat hij
met minachting nederzag op lieden van geringen stand.
H
|