?" zei Door, met een druipnat
gezicht naar een plas op de waschtafel wijzende.
Leen en Nel keken en keken.
"Een molshoop," zei Nel eindelijk.
"Wel nee, kijk eens goed."
"Een hoed met een veer," raadde Leni.
"Och nee, ook niet."
"Zeg het maar," vleide Leni.
"Neen, neen, niet dadelijk zeggen: een meertje," zei Nel.
"Dat is flauw, o, als ik zoo sta, kom eens even op mijn plaats, dan is
't sprekend, 't Lijkt op een dier," helderde ze op.
"Een kameel," zei Nel weer.
"Och neen, je zegt maar wat. Een dier, dat wij allen goed kennen."
"Nu zie ik het," riep Leni. "Julia! Kijk, ze zit recht-op. Dat is
haar kop. Zie je haar oortjes?"
"Nu zie ik het ook," riep Nel opgetogen.
"Waar is haar staart, haar mooie dikke staart?"
"Die houdt ze vast, ze staat er met haar voorpootjes op."
"Och, kijk die oortjes toch, hoe sprekend. Dag, oude, lekkere, natte
poesekop," zei Leni.
"O, waar is de snor? De snor, waar Julia zoo trotsch op is," vroeg Nel.
"Neen, een snor heeft ze niet, dat is jammer," zei Leni.
"Dat is niets, ga maar een eindje van de waschtafel af, dan sputter
ik die er even bij." Brr! brr! naar alle kanten vloog het water.
"Och, hoe jammer, nu heb je haar heelemaal bedorven. Die aardige
oortjes lijken wel olifants-ooren."
"En arme Julia heeft zich een dikken neus gestooten," lachte Nel. "Zie
dat propje eens. Maar kom, Dorus, maak nu toch voort, je komt zoo
nooit klaar."
"Wij gaan vast naar beneden."
"Wie 't eerst de trap af is," zei Leni.
"Even wachten," riep Door. "Ik ben dadelijk klaar."
"Nu, eventjes dan."
"Zeg eens, Nel, waar is mijn haarlintje? Ik weet zeker, dat ik het
gisteravond hier op de tafel gelegd heb," zei ze, terwijl ze met
de linkerhand het toefje haar vasthield en met de rechter allerlei
dingen optilde en verlegde. "Wat is 't hier ook een "onmogelijke"
rommel op tafel. Zoo kun je ook niets vinden," mopperde ze.
"Dat haarlintje van jou is ook een veel te net lintje om tusschen zoo'n
"onmogelijken" rommel te willen liggen. Kijk, hier heb ik het al."
"Waar was het?"
"Op je kussen lag het, eenzaam en verlaten."
"O, ja, ik kon gisteravond nergens een bandje vinden en moest het
lintje wel gebruiken. Ziezoo, klaar," zei ze even later. "Wie 't
eerst beneden is. Ik zal tellen. Een, twee, drie."
Voor Nel of Door het zagen, had Leni haar eene been over de leuning
gegooid en gleed naar beneden. "Gewonnen!" riep ze en stormde door
naar de achterkamer, waar m
|