opig bleef zij echter hier; ze had zich zoo aan de kinderen
gehecht!
Op zekeren dag vond zij in een vergeten hoekje van haar koffer een
tijdschriftje, waaruit zij eens met Tieka versjes had zitten lezen en
haar oog viel op een rijmelarijtje, waarbij ze toen lachend een kruisje
had gezet.
"Oh, don't the days seem lank and long,
When all goes right and nothing goes wrong?
And isn't your life extremely flat
With nothing whatever to grumble at?"[6]
Nu was er zeker genoeg in haar leven _to grumble at_; toch morde zij
niet en deed dapper haar plicht, altijd weer haar eigen leed vergetend
om anderen te kunnen troosten en helpen.
In het late voorjaar kwamen er nog een paar heel gure dagen; de zwakke
kinderen leden er onder en in een snerpend kouden nacht werd zij wakker
door het gekreun van Mary Wren, die hevige kiespijn had.
"O, het spijt me zoo dat ik u wakker heb gemaakt, maar ik kon mij niet
meer inhouden; ik heb zoo'n pijn, zoo'n pijn en ik ben zoo koud!" kermde
het arme kind, toen Hedwig bij haar bed kwam. "Maar blijft u toch niet
op, dan wordt u zelf ziek; het is zoo koud!"
"Neen, neen," zei Hedwig. "Kijk, ik heb mijn wollen doek al om, ik ben
niets koud." Zij haalde de deken van haar bed en wat kleeren en dekte er
Mary mee toe. "Dat helpt zeker wel, he? Zoo, laat mij nu die wang eens
even wrijven. Neen, ik zal je geen pijn doen; het gaat heel zacht, voel
maar. Leg nu je beide handen maar in mijn linkerhand, dan worden zij wat
warmer."
En ze streek met de vingertoppen van haar rechterhand voorzichtig over
de zieke plek en streelde met haar linker Mary's ijskoude, bevende
handen, tot het kind langzamerhand rustiger werd. Eindelijk vielen de
oogleden weer toe, de vingers bewogen niet meer en gleden uit Hedwig's
handdruk weg en de pijnlijke trek op het bleeke gezichtje verdween.
Hedwig bleef nog even naast het ledikant zitten om toen weer te bed te
gaan. Zij had nu geen ander dek dan haar wollen doek en een laken en
warm was ze dus niet; toch sliep zij nog even in.
Den volgenden ochtend werd ze heesch wakker, maar Mary Wren was beter en
zoo dankbaar dat zij zich ruimschoots voor haar moeite beloond achtte.
Het lesgeven ging echter lastig omdat zij telkens haar stem kwijt was
en ze was heel blij toen zij zwijgen mocht. Miss May had haar een paar
malen deelnemend gevraagd of zij haar werk zou overnemen, maar zij had
het hoofd geschud,--Miss May had waarlijk al genoeg te doen.
Toen Taffy haar 's avonds k
|