t zekere hoogte opzettelijk, eer een
uitvloeisel van de allesbeheerschende universalistische denkgewoonte dan
een kenmerk van een geringen geestelijken ontwikkelingsgraad.
De werkzaamheid van den geest bij uitnemendheid was het uiteenleggen van
de gansche wereld en het gansche leven in zelfstandige ideeen, en het
rangschikken van die ideeen in groote en talrijke leenverbanden of
hierarchieen van gedachte. Vandaar die vatbaarheid van den
middeleeuwschen geest, om elke qualiteit uit het complex van een geval
af te zonderen in haar wezenlijke zelfstandigheid. Wanneer de bisschop
Fulco van Toulouse erop wordt aangezien, dat hij een Albigensische vrouw
een aalmoes geeft, antwoordt hij: "Ik geef niet aan de kettersche maar
aan de arme". En de Fransche koningin, Margareta van Schotland, die den
slapenden dichter Alain Chartier op den mond kust, verontschuldigt zich:
"Je n'ay pas baise l'homme mais la precieuse bouche de laquelle sont
yssuz et sortis tant de bons mots et vertueuses paroles". [720] Een
spreekwijze zeide: "Haereticare potero, sed haereticus non ero".
[721]--Is dit alles niet op het gebied van het gewone denken wat in de
opperste speculatien der theologie een onderscheiding was als die van
God's voluntas antecedens, krachtens welke hij allen zalig wil, en de
voluntas consequens, die slechts den uitverkorenen geldt? [722]
Het wordt een slapeloos doordenken van alle dingen, zonder de beperking
van het werkelijk waargenomen oorzakelijk verband, een schier
automatische analyse, die tenslotte uitloopt op een eeuwig nummeren.
Geen gebied lokte tot die doorwerking zoozeer uit als dat der deugden en
zonden. Elke zonde heeft haar vast getal van oorzaken, haar soorten,
haar dochteren, haar schadelijke werkingen. Twaalf dwaasheden, zegt
Dionysius, misleiden den zondaar: hij verblindt zichzelven, hij
verstrikt zich aan den duivel, hij slaat de hand aan zich zelven, hij
versmijt zijn rijkdom (de deugd), hij verkoopt zich voor niets (terwijl
hij zelf gekocht is voor Christus' bloed), hij keert zich af van den
allertrouwsten minnaar, hij meent den almachtige te weerstaan, hij dient
den duivel, hij verwerft zich onvrede, hij opent zich den toegang der
hel, verspert zich den weg naar den hemel, en gaat dien ter helle op.
Elk nummer wordt met schriftplaatsen, beelden en bijzonderheden
geillustreerd, verbeeld, vastgelegd, zoodat het de stellige zekerheid en
zelfstandigheid krijgt van een figuur aan een kerkportaal. Terstond
daaro
|