het volgende geval. Te Lelinghem wordt in 1384 een
samenkomst gehouden, om tot een wapenstilstand tusschen Frankrijk en
Engeland te geraken. Berry, de prachtlievende, wien dit wel was
toevertrouwd, heeft de kale muren van de oude kapel, waar de vorstelijke
onderhandelaars elkaar zullen ontmoeten, laten behangen met tapijten,
waarop veldslagen der Oudheid zijn voorgesteld. Maar toen bij het eerste
binnenkomen de hertog van Lancaster, John of Gaunt, ze aanschouwt, wil
hij, dat die tafereelen van strijd weggenomen worden: zij die naar den
vrede streven, moeten geen oorlog en vernieling voor hun oogen hebben.
En er worden andere tapijten gehangen, waarop de instrumenten van het
lijden des Heeren staan afgebeeld. [838]
De praktische beteekenis van het onderwerp is onverbrekelijk verbonden
aan het portret, dat immers tot den huidigen dag zijn moreele waarde als
familiestuk behoudt, omdat de levensgevoelens, waaraan het dienstbaar
is, die van de ouderliefde en den familietrots, veel minder zijn
afgesleten dan de vormen van het sociale leven, waarin het
justitietafereel paste. Het portret had bovendien nog dikwijls de
bestemming tot kennismaking bij verlovingen. Met het gezantschap, dat
Philips de Goede in 1428 naar Portugal zendt, om hem een bruid te
werven, gaat ook Jan van Eyck, om de beeltenis der koningsdochter te
schilderen. Er wordt soms een fictie volgehouden, alsof de vorstelijke
bruidegom door het zien van het portret de onbekende prinses heeft
liefgekregen, zoo bij het werven van Richard II van Engeland om de
zesjarige Isabella van Frankrijk. [839] Er is zelfs wel eens sprake van
een keuze bij vergelijking naar portret. Als de jonge Karel VI van
Frankrijk een vrouw moet hebben, en men weifelt tusschen een
hertogsdochter van Beieren, Oostenrijk of Lotharingen, wordt een
uitnemend schilder gezonden, om van alle drie het portret te maken. Men
legt ze den koning voor, en hij kiest de veertienjarige Isabella van
Beieren, die hij verreweg de schoonste acht. [840]
Nergens is de praktische bestemming van het kunstwerk zoo overwegend als
bij het grafteeken, waaraan de beeldhouwkunst van dien tijd haar
werkzaamheid bij uitstek vond. En niet alleen de beeldhouwkunst: de
hevige behoefte aan een zichtbaar beeld van den gestorvene moest ook
reeds bij de begrafenis bevredigd worden. Soms werd de doode voorgesteld
door een levend mensch: bij den lijkdienst voor Bertrand du Guesclin te
Saint Denis verschenen vier geharnaste ridder
|